Het Verdrag van Maastricht van 7 februari 1992 – Europese organisaties

Het Verdrag van Maastricht

Omdat de doelstelling van “de geleidelijke totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie”, zoals vastgelegd in de Europese Akte (SEA), als een prioriteit werd beschouwd, besloot de Europese Raad van Hannover in 1988 de opstelling van een “Verslag over de Economische en Monetaire Unie” toe te vertrouwen aan een comité – bestaande uit de presidenten van de verschillende nationale centrale banken, een lid van de Europese Commissie en drie vooraanstaande personen – dat werd voorgezeten door Jacques Delors, de voorzitter van de Commissie. In dat rapport, dat tien maanden later werd ingediend, werd aangegeven dat zonder een nieuw verdrag geen noemenswaardige vooruitgang kon worden geboekt op de weg naar de Economische en Monetaire Unie. Met dit voor ogen besloot de Europese Raad van Straatsburg in 1989 een Intergouvernementele Conferentie bijeen te roepen.

In een snel veranderend politiek klimaat, na de val van de Berlijnse Muur en de verdwijning van het IJzeren Gordijn, werd de noodzaak om een nieuwe impuls te geven aan de politieke unie steeds duidelijker. Daarom werden tijdens de Europese Raad van Dublin in juni 1990 twee Intergouvernementele Conferenties bijeengeroepen, de ene over de Economische en Monetaire Unie en de andere over de Politieke Unie. Deze conferenties werden op 15 december 1990 geopend. Een jaar later, in december 1991, werd op de Europese Raad van Maastricht overeenstemming bereikt over het nieuwe Verdrag. Het Verdrag betreffende de Europese Unie werd op 28 februari 1992 ondertekend en trad op 1 november 1993 in werking, na door alle Lid-Staten te zijn geratificeerd.

De structuur van het Verdrag

Het Verdrag bestond uit 37 artikelen en was opgesteld in tien talen. Er waren 20 verklaringen aan gehecht.

De structuur van het Verdrag was als volgt:

Titel I – Gemeenschappelijke bepalingen

Titel II – Bepalingen tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap

Titel III – Bepalingen tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Titel IV – Bepalingen tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Titel V – Bepalingen betreffende een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Titel VI – Bepalingen inzake samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken

Titel VII – Slotbepalingen

Protocollen

Slotakte

De Europese Unie

Bij het Verdrag is een Europese Unie opgericht, die is gebaseerd op de drie Europese Gemeenschappen, een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), en samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ). Dit nieuwe institutionele kader wordt traditioneel voorgesteld in de vorm van een Griekse tempel met drie pijlers. Deze drie pijlers staan voor de Europese Gemeenschappen, het GBVB en de samenwerking op het gebied van JBZ. Zij worden bekroond door een fronton dat de gemeenschappelijke bepalingen voorstelt.

Het institutionele kader

De Unie beschikt over een uniek institutioneel kader bestaande uit het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de Rekenkamer.

De samenstelling en de taken van de Europese Raad zijn in het Verdrag omschreven, hoewel daar in de SEA reeds naar was verwezen. De Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Commissie. Zij worden bijgestaan door de voor buitenlandse zaken bevoegde ministers van de lidstaten en door een lid van de Commissie.

De Europese Raad komt ten minste tweemaal per jaar bijeen, onder voorzitterschap van het staatshoofd of de regeringsleider van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt.

Verantwoordelijkheden van de Europese Unie

De Europese Unie stelt zich de volgende doelstellingen ten doel:

– een evenwichtige en duurzame economische en sociale vooruitgang te bevorderen, met name door de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen, door de versterking van de economische en sociale samenhang en door de totstandbrenging van een economische en monetaire unie, die uiteindelijk één enkele munt omvat;

– haar identiteit op het internationale toneel te doen gelden, met name door de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van de uiteindelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat op termijn tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden;

– versterking van de bescherming van de rechten en de belangen van de onderdanen van de lidstaten door de invoering van een burgerschap van de Unie;

– ontwikkeling van een nauwe samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

– volledige handhaving en uitbreiding van het acquis communautaire.

Financieel kader

De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid tot een goed einde te brengen. De administratieve uitgaven die de bepalingen betreffende het GBVB en JBZ voor de instellingen meebrengen, komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen. De beleidsuitgaven kunnen ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten.

Rechtsbevoegdheid

Het Verdrag verleent geen rechtsbevoegdheid aan de Unie. Alleen de drie Gemeenschappen hebben handelingsbevoegdheid.

De communautaire pijler

Institutioneel kader

Het Verdrag van Maastricht heeft de bevoegdheden van het Parlement versterkt door de invoering van een andere wetgevingsprocedure, de zogenaamde medebeslissingsprocedure – die het Parlement nog grotere bevoegdheden geeft dan die welke voortvloeien uit de samenwerkingsprocedure – door de samenwerkingsprocedure uit te breiden, door het aantal gevallen te verhogen waarin de instemming van het Parlement vereist is, door in de Verdragen te erkennen dat het Parlement het recht heeft de Commissie goed te keuren of af te wijzen, door het Parlement in staat te stellen onderzoekscommissies in te stellen en door de rol van het Parlement bij de begrotingscontrole te versterken.

De stemming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad van de Europese Unie werd uitgebreid tot nieuwe gebieden zoals onderzoek en ontwikkeling, technologie, milieu en sociaal beleid.

De verschillende wijzigingen hadden ook gevolgen voor de Commissie. De voorzitter van de Commissie wordt in onderlinge overeenstemming benoemd door de regeringen van de lidstaten, na raadpleging van het Parlement. De Commissie moet door het Parlement worden goedgekeurd en de ambtstermijn van de Commissie valt samen met de zittingsperiode van het Parlement.

De Rekenkamer is als instelling in de oprichtingsverdragen opgenomen.

De Ombudsman is, net als het Hof van Justitie, een orgaan dat verantwoordelijk is voor het oplossen van geschillen. Zijn bevoegdheden zijn ruimer dan die van het Hof van Justitie en tegelijkertijd specifieker. Hij is bevoegd kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Er is een nieuw orgaan opgericht om de belangen van de regionale en lokale lichamen te behartigen. Dit is het Comité van de Regio’s.

Wat de Economische en Monetaire Unie betreft, voorzag het Verdrag in de oprichting van het Europees Monetair Instituut, dat onder meer tot taak had de samenwerking tussen de nationale centrale banken te versterken, de coördinatie van het nationale monetaire beleid te versterken en toezicht te houden op de werking van het Europees Monetair Stelsel. Het bestond uit een president en de presidenten van de nationale centrale banken. Dit orgaan werd aan het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie vervangen door de Europese Centrale Bank.

Een nieuwe wetgevingsprocedure, uitsluitend te gebruiken op het gebied van de sociale politiek, werd ingevoerd bij het Protocol betreffende de sociale politiek. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de sociale partners besluiten contractuele betrekkingen aan te knopen die kunnen leiden tot een overeenkomst tussen de partijen; op verzoek van de partijen kan deze overeenkomst door de Raad worden omgezet in een communautair besluit.

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden

De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ondergingen geen substantiële wijzigingen wat hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden betreft. De Europese Economische Gemeenschap verloor haar economische connotatie en werd de Europese Gemeenschap. Deze wijziging impliceert een verandering van het globale perspectief van de Europese Gemeenschap en maakt het gemakkelijker de verschillende doelstellingen van de Gemeenschap met elkaar te verzoenen. In dezelfde lijn heeft het Verdrag een burgerschap van de Unie ingesteld, waarbij iedere burger van de Unie die verblijft in een Lid-Staat waarvan hij geen onderdaan is, actief en passief kiesrecht heeft bij gemeenteraadsverkiezingen, recht heeft op bescherming door de diplomatieke autoriteiten van iedere Lid-Staat en het recht heeft een verzoekschrift tot het Parlement te richten en een beroep te doen op de Europese Ombudsman.

Door de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt en een economische en monetaire unie en door de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk beleid heeft de Gemeenschap thans tot taak in de gehele Gemeenschap een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de economische activiteit te bevorderen, alsmede een duurzame en niet-inflatoire groei die het milieu ontziet, een hoge mate van convergentie van de economische prestaties, een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, een verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan, en economische en sociale samenhang en solidariteit tussen de Lid-Staten.

Bij de verwezenlijking van haar doelstellingen moet de Gemeenschap het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigen, hetgeen inhoudt dat zij slechts optreedt indien de nagestreefde doelstellingen beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt dan op het niveau van de Lid-Staten.

De Gemeenschap kan thans optreden op nieuwe gebieden zoals het economisch en monetair beleid, onderwijs en jeugdzaken, cultuur, volksgezondheid en visumregelingen. Haar interventiebevoegdheden zijn ook uitgebreid op gebieden die reeds “communautair” waren, zoals milieu, ontwikkeling van transeuropese vervoersnetwerken, telecommunicatie, energie, industriebeleid, toerisme, consumentenbescherming en civiele bescherming. Bovendien is er een specifieke rechtsgrondslag gecreëerd voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Om het verzet van het Verenigd Koninkrijk, dat tegen een sterkere integratie op het gebied van het sociaal beleid was, te overwinnen, werd aan het Verdrag een Protocol betreffende het sociaal beleid gehecht, dat andere Lid-Staten in staat stelt op dit gebied vooruitgang te boeken.

Territoriale werkingssfeer

De verwijzing in het oprichtingsverdrag naar de gefaseerde toepassing van het EEG-Verdrag op Algerije, die ongeldig werd toen dit land in 1962 onafhankelijk werd, werd geschrapt.

De tweede pijler

Bij het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de bepalingen inzake de Europese politieke samenwerking (EBV) ingetrokken en wordt een echt gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) ingevoerd. De doelstellingen daarvan zijn veel ambitieuzer dan die van het EPC. In feite wordt de politieke samenwerking nu zowel samenhangender als dwingender. Het verband tussen de communautaire pijler en de tweede pijler wordt nog versterkt door het feit dat de administratieve uitgaven van de communautaire instellingen in het kader van het GBVB ten laste komen van de communautaire begroting.

Institutioneel kader

De voornaamste organen die bij het GBVB betrokken zijn, zijn de volgende:

de Europese Raad, die de beginselen van en de algemene richtsnoeren voor het GBVB vaststelt;

de Raad, die gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke optredens vaststelt. Bovendien vertegenwoordigt het voorzitterschap van de Raad, bijgestaan door de Lid-Staat die het voorzitterschap in het afgelopen halfjaar heeft bekleed en de Lid-Staat die het volgende voorzitterschap zal bekleden, de Unie in aangelegenheden die onder het GBVB vallen;

de Commissie, die een ondergeschikte rol speelt ten opzichte van de communautaire pijler, maar het recht behoudt om wetgeving voor te stellen, gedeeld met de lidstaten;

het Politiek Comité, bestaande uit politieke directeuren, dat toezicht houdt op de internationale situatie en op de uitvoering van het betrokken beleid.

Voor de maatregelen die in het kader van het GBVB worden aangenomen, voorziet het Verdrag in een besluitvormingssysteem dat in hoofdzaak op eenparigheid van stemmen is gebaseerd.

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden

De doelstellingen van het GBVB zijn de gemeenschappelijke waarden, de fundamentele belangen en de onafhankelijkheid van de Unie veilig te stellen, de vrede te bewaren en de internationale veiligheid te versterken, de internationale samenwerking te bevorderen, en de democratie en de mensenrechten te ontwikkelen en te consolideren.

De rol van de Westeuropese Unie

De Europese Unie is voornemens nauwere institutionele betrekkingen aan te knopen met de Westeuropese Unie (WEU), met het oog op een eventuele integratie van de WEU in de Unie. Derhalve wordt de WEU verzocht besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied op te stellen en uit te voeren.

De derde pijler

In het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de sectoren genoemd die onder de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) vallen : asielbeleid, overschrijding van de buitengrenzen, immigratiebeleid, bestrijding van drugsverslaving en fraude op internationale schaal, justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken, douanesamenwerking en politiële samenwerking.

Institutioneel kader

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke optredens vast. De desbetreffende uitvoeringsmaatregelen kunnen met versterkte gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden aangenomen. De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten het nieuwe artikel 100 C van het EG-Verdrag van toepassing te verklaren op acties die onder bepaalde gebieden van JBZ vallen, na bekrachtiging op nationaal niveau. Voorts kan de Raad verdragen vaststellen, onder voorbehoud van bekrachtiging door de Lid-Staten.

Het Verdrag betreffende de Europese Unie legt de grondslag voor de oprichting van een orgaan voor samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding, Europol.

Het Coördinatiecomité, dat bestaat uit hoge ambtenaren en bekend staat als het K.4 genoemd, heeft tot taak adviezen ten behoeve van de Raad uit te brengen en bij te dragen tot de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad op het gebied van samenwerking in JBZ-aangelegenheden, alsmede te bepalen van welke derde landen de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum.

Andere bepalingen

De herzienings- en toetredingsprocedures die in het EGKS-Verdrag, het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag zijn vervat, worden vervangen door één enkele procedure die van toepassing is op het Verdrag betreffende de Europese Unie.

In het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt ook een datum vastgesteld voor het bijeenroepen van een nieuwe Conferentie die tot taak zal hebben de bepalingen van het Verdrag die moeten worden herzien, te bestuderen.

Aan het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn verscheidene protocollen gehecht. Tot de belangrijkste behoren het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, het Protocol betreffende de statuten van het Europees Monetair Instituut (EMI), het Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, het Protocol betreffende de in artikel 109 J van het EG-Verdrag bedoelde convergentiecriteria, het Protocol betreffende de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, het Protocol betreffende de sociale politiek gesloten tussen de Lid-Staten van de EG met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, en het Protocol betreffende economische en sociale samenhang.

De belangrijkste van de verklaringen zijn die over de rol van de WEU en haar betrekkingen met de Europese Unie en met het Atlantisch Bondgenootschap, en die over de politiële samenwerking.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.