De Bar Kochba Opstand (132-136 CE) was de derde en laatste oorlog tussen het Joodse volk en het Romeinse Rijk. Deze volgde op een lange periode van spanning en geweld, gemarkeerd door de eerste Joodse opstand van 66-70 n.C., die eindigde met de verwoesting van de Tweede Tempel, en de Kitos-oorlog (115-117 n.C.). In veel opzichten verschilde de Bar Kochba Opstand duidelijk van zijn voorgangers. Voor het eerst vormden de Joden een verenigd front tegen de Romeinse strijdkrachten en vochten zij onder één enkele charismatische leider, de gelijknamige Simon Bar Kochba (ook aangeduid als Shimon Bar-Cochba, Bar Kokhba, Ben-Cozba, Cosiba of Coziba). De opstand werd ook gekenmerkt door sterke religieuze hartstochten, waarbij velen blijkbaar geloofden dat Bar Kochba de beloofde messias was die het Joodse volk naar de eindoverwinning op hun vijanden zou leiden.
In de beginfase was de opstand verrassend succesvol en resulteerde mogelijk in de vernietiging van een heel Romeins legioen. Het is mogelijk dat de opstandelingen de controle over de stad Jeruzalem herwonnen, en zij moeten grote delen van het oude Judea in handen hebben gehad. De Romeinen hergroepeerden zich echter en voerden een verschroeide-aarde strategie die uiteindelijk de opstandelingen uitroeide en het land verwoestte. De oorlog verbrijzelde de Judeese samenleving en leidde tot ingrijpende demografische en politieke veranderingen, waarbij de meerderheid van de Joodse bevolking van de provincie werd gedood, tot slaaf gemaakt of verbannen, en hun nationale hoop definitief werd verpletterd. Het Joodse volk zou zijn politieke onafhankelijkheid niet herwinnen tot het Zionistische tijdperk en de oprichting van de Staat Israël in 1948 CE.
Advertisement
HET PROBLEEM VAN DE BRONNEN
In tegenstelling tot de opstand van 66 CE, zijn de historische bronnen over de Bar Kochba Opstand op zijn best karig. De oorlog had geen kroniekschrijver zoals Josephus Flavius, althans geen van wie het werk bewaard is gebleven. De voornaamste niet-Joodse bronnen zijn een uittreksel uit Cassius Dio’s Romeinse Geschiedenis en een handvol regels van de kerkhistoricus Eusebius, de bisschop van Caesarea. De oorlog wordt ook kort vermeld door de kerkvader Hiëronymus. Hoewel deze bronnen geenszins allesomvattend zijn, verschaffen zij toch een aantal belangrijke details.
De Joodse bronnen zijn niet per se historisch en, hoewel ook schaars, worden zij gevonden in de rabbijnse literatuur van die periode en daarna, met name in de Jeruzalemse en Babylonische Talmoeds. Hoewel zij vaak duidelijk legendarisch en onbetrouwbaar van aard zijn, schetsen zij toch een algemeen beeld van de Joodse beleving van de oorlog en de nasleep ervan.
Advertentie
Bovendien hebben verscheidene belangrijke archeologische vondsten licht geworpen op bepaalde aspecten van de opstand. Munten geslagen terwijl Judea tijdelijk bevrijd was van de Romeinse overheersing wijzen op het bestaan van een onafhankelijke Joodse staat gedurende een korte periode. In de jaren 1960 werd in de woestijn van Judea een grot gevonden die waarschijnlijk ooit onderdak bood aan vluchtelingen van de opstand. Deze grot, die de “Grot der Brieven” werd genoemd, bevatte een berg documenten waaronder verscheidene brieven van Bar Kochba zelf, die een ongekend licht wierpen op zijn persoonlijkheid en stijl van regeren.
Simon BAR KOCHBA
De leider onder wie de Joden zich verenigden in hun laatste oorlog tegen de Romeinen blijft een van de belangrijkste en meest raadselachtige figuren in de Joodse geschiedenis. Er is bijna niets over hem bekend, en hij komt zelfs niet voor in Dio’s commentaren op de oorlog, hoewel hij dat misschien wel heeft gedaan in het nu verloren gegane origineel. Eusebius, Hiëronymus en de rabbijnse literatuur vermelden allen Bar Kochba, maar geven geenszins een volledig beeld, hoewel de Joodse bronnen verreweg het meest gedetailleerd zijn.
Teken in op onze wekelijkse e-mail nieuwsbrief!
Zelfs zijn naam blijft iets van een mysterie. Bar Kochba’ is duidelijk een epitheton, want het betekent ‘zoon van een ster’ in het Aramees, wat een messiaanse benaming schijnt te zijn geweest. De rabbijnse bronnen verwijzen voortdurend naar hem als Shimon Ben-Cozba of Coziba, wat vaak een woordspeling is op het woord cuzav, dat “vals” of “valsheid” betekent, wat aangeeft hoe zij Bar Kochba zagen als een valse messias. In de Bar Kochba Brieven, ontdekt in de Judeese Woestijn in de jaren 1960, verwijst hij naar zichzelf als Shimon Ben-Cosiba.
De beroemdste verwijzing naar Bar Kochba in de rabbijnse literatuur is er een waarin de vereerde Rabbi Akiva tegen zijn collega’s over Ben-Cosiba zegt, hu malcha mashicha, “hij is de koning- messias,” en verwijst naar de bijbelse zin “een ster zal voortkomen uit Jakob.” Een andere rabbi antwoordt dan droogjes: “Er zal gras uit jullie wangen groeien en de zoon van David zal nog steeds niet gekomen zijn” (Midrasj Rabba Eicha 2:2.4).
Dit lijkt er sterk op te wijzen dat, hoewel het geenszins een consensus was, er een sterk en wijdverbreid geloof bestond dat Bar Kochba de beloofde messias was. Naar alle waarschijnlijkheid was de opstand dus niet alleen een politieke of militaire gebeurtenis, maar ook een sterk religieuze, gevoed door de intense hartstochten van het messiaanse geloof in de komende verlossing van Israël.
Advertentie
Eusebius beschrijft ook een intens messiaans aura rond Bar Kochba, die hij ‘Barchochebas’ noemt, waarbij hij zegt dat dit “zoon van een ster” betekent. Hij schrijft dat de leider “een man was die moorddadig was en een bandiet, maar vertrouwde op zijn naam, alsof hij met slaven te maken had, en beweerde een uit de hemel gekomen lichtend wezen te zijn dat op magische wijze verlichting bracht aan hen die in ellende verkeerden” (Eusebius, Geschiedenis van de Kerk, 4:6.2).
Dit kan ook blijken uit het feit dat Bar Kochba in een van de opgegraven brieven wordt beschreven als nasi yisrael of “prins van Israël,” hetgeen erop wijst dat de leider het joodse koningschap had hersteld of beweerde te hebben hersteld, hetgeen werd beschouwd als een essentiële prestatie voor elke messiaanse pretendent.
Zoals opgemerkt, waren Eusebius’ commentaren op Bar Kochba geheel negatief, waarschijnlijk omdat zijn messiaanse claim die van Jezus betwistte, evenals Bar Kochba’s vermeende onderdrukking van de christenen van Judea. De Joodse bronnen zijn echter ook niet bijzonder positief. Hij wordt op sommige plaatsen een soort legendarische held genoemd, die op een bepaald moment een ballista met zijn been zou hebben afgeketst. Voor het grootste deel echter wordt hij verguisd als een valse messias die zijn volk rampspoed bracht. In één verhaal wordt hij afgeschilderd als iemand die een oudere rabbi doodschopt voor een vermeende overtreding. In een ander verhaal negeert hij rabbinaal advies over het verminken van zijn soldaten, waarmee hij de wil van God negeert en de ondergang van zijn leger bewerkstelligt. De rabbi’s krijgen zelfs de eer voor de moord op de tirannieke leider, hoewel dit verhaal vrijwel zeker apocrief is.
Steun onze non-profit organisatie
Met uw hulp creëren we gratis inhoud die miljoenen mensen helpt geschiedenis te leren, over de hele wereld.
Word Lid
Advertentie
De brieven van Bar Kochba geven een meer genuanceerd, zij het kort, beeld van zijn karakter. Voor het grootste deel is hij imperiair en veeleisend; in één correspondent vertelt hij dat hij meer troepen voor zijn leger moet leveren, in een andere roept hij op om heilige gewassen te sturen voor de feestdag Sukkot. Er is echter weinig dat erop wijst dat hij ongewoon tiranniek was naar de maatstaven van die tijd. Uit het weinige dat kan worden verzameld, ontstaat een algemeen beeld van Bar Kochba als een charismatische, fysiek moedige, enigszins wrede en soms tirannieke leider die zijn volgelingen en misschien ook zichzelf liet geloven dat hij een messiaanse koning was, geboren om zijn volk te bevrijden. Dat hij daarin niet slaagde, leidde tot gruwelijke gevolgen voor de Joden en zijn latere excoratie als een valse messias.
Oorzaken van de REVOLT
Zelfs de oorzaken van de Bar Kochba opstand blijven onduidelijk. Cassius Dio stelt dat de oorlog uitbrak naar aanleiding van het besluit van keizer Hadrianus (r. 117-138 CE) om Jeruzalem weer als een heidense stad in te richten met een tempel voor Jupiter op de plaats van de Tweede Tempel. Eusebius daarentegen lijkt te suggereren dat dit eerder een gevolg van de oorlog was dan een oorzaak, hoewel dit enigszins dubbelzinnig is. Bovendien blijkt uit de bronnen dat Hadrianus probeerde bepaalde belangrijke Joodse rituelen te onderdrukken, met name de besnijdenis. Daarbij kwam nog de wens van de Joden om weer te worden toegelaten tot Jeruzalem en de Tempel te herbouwen, alsmede de demografische druk van een toenemend aantal Griekse en Romeinse kolonisten.
Advertentie
Het lijkt er ook op dat de Romeinse gouverneur van Judea, Quintus Tineius Rufus, een bijzonder gehate en tirannieke functionaris was, wat de joodse woede tegen hem en de Romeinse heerschappij in het algemeen heeft aangewakkerd. De Talmoed beschrijft hem als “de goddeloze” en stelt dat hij persoonlijk “het Heiligdom omploegde”, d.w.z. de Tempelplaats, en een executoriale titel uitvaardigde voor de vereerde Rabbi Gamliël (Talmoed HaBavli, Taanit 29a). In een andere passage beschimpt Rufus Rabbi Akiva en bespot hij de Joden als “slaven” (T.B., Bava Batra 10a).
In tegenstelling tot zijn voorgangers, was de opstand niet spontaan, maar zorgvuldig gepland. De Joden verzamelden wapens, groeven uitgebreide tunnelsystemen voor guerrillaoorlogvoering, en verenigden zich politiek en militair onder één enkele leider, in tegenstelling tot de uitgebreide onderlinge strijd die de eerste opstand kenmerkte. Zij gaven blijk van een vermogen tot zorgvuldige strategie en wachtten met hun opstand tot Hadrianus klaar was met zijn rondreis door de oostelijke provincies, waardoor zij de Romeinen volkomen verrast schenen te hebben.
DE OPRUISING
Wat ons aan details van de feitelijke opstand is overgebleven, is voornamelijk te vinden in de epithese van Cassius Dio. Volgens Dio voerden de Joden aanvankelijk een guerrillaoorlog, waarbij zij gebruik maakten van hun uitgebreide netwerk van ondergrondse tunnels en soortgelijke middelen. De oorlog werd echter al snel heviger, totdat “de hele aarde, men zou bijna zeggen, over de zaak in beroering werd gebracht” (Dio, 69:12.1). Het is niet duidelijk in hoeverre de Joden erin slaagden de provincie in handen te krijgen, hoewel zij op het hoogtepunt van de opstand een uitgestrekt gebied moeten hebben beheerst. Geschiedkundigen zijn het er niet over eens of Jeruzalem zelf veroverd werd. Een munt uit die tijd verwijst naar herut yerushalayim, of “de vrijheid van Jeruzalem”, maar dit kan figuurlijk zijn geweest.
Hadrianus stuurde vervolgens zijn beste generaals, met name Julius Severus. Het feit dat Severus van zo ver weg als Brittannië moest worden gestuurd, geeft de ernst van de benarde situatie van de Romeinen aan. Severus paste een langzame maar uiterst wrede strategie toe, waarbij hij de opstandelingen gestaag verpletterde door de infrastructuur en zelfs een groot deel van de Joodse bevolking van Judea te vernietigen. Dio schrijft:
50 van hun belangrijkste voorposten en 985 van hun beroemdste dorpen werden met de grond gelijk gemaakt. 580.000 mannen werden gedood tijdens de verschillende invallen en veldslagen, en het aantal dat omkwam door hongersnood, ziekte en vuur was niet meer te achterhalen. Bijna heel Judea werd woest gemaakt. (Dio, 69:14.1-2)
Jerome schrijft:
Jeruzalem werd volledig verwoest en het Joodse volk werd in grote groepen tegelijk afgeslacht, met het gevolg dat zij zelfs van de grenzen van Judea werden verdreven. Dat was de tijd waarin Barcochebas, de leider van de Joden, werd verpletterd en Jeruzalem tot de grond toe werd afgebroken. (Hiëronymus, Daniël, hoofdstuk 9)
De Joodse bronnen zijn veel explicieter, met verhalen over Romeinse soldaten die baby’s tegen rotsen slaan en over de massale slachting van burgers. Eén verhaal vertelt dat Hadrianus in staat was een kilometerslange muur van lijken te bouwen. Hoewel duidelijk enigszins apocrief, lijken deze verhalen de werkelijkheid weer te geven van een uiterst wrede campagne van wat in moderne termen waarschijnlijk etnische zuivering zou worden genoemd.
Zowel Eusebius als de Joodse bronnen zijn het erover eens dat de oorlog eindigde met Bar Kochba en zijn mannen die een laatste stand maakten in de vesting van Beitar bij Jeruzalem. “Het beleg duurde lang voordat de opstandelingen door hongersnood en dorst tot de definitieve vernietiging werden gedreven en de aanstichter van hun waanzin de straf betaalde die hij verdiende,” schrijft Eusebius (4:6.3). De Joodse bronnen vertellen dat toen Beitar viel “mannen, vrouwen en kinderen werden afgeslacht totdat hun bloed in de grote zee liep”, d.w.z. de Middellandse Zee, terwijl een ander verhaal vertelt dat studenten en leraren van de Joodse wet in de heilige boekrollen werden gewikkeld en verbrand tot de dood (Talmud HaBavli, Gittin 57a).
Het meest veelzeggend is dat de rabbijnen de val van Beitar in verband brachten met de ergste rampen die het Joodse volk zouden overkomen.
Op de negende van Av werd aan onze voorouders verordonneerd dat het hen niet zou worden toegestaan het Land Israël binnen te gaan, de Eerste en Tweede Tempel werden verwoest, Beitar werd veroverd, en de stad Jeruzalem werd omgeploegd. (Misjna Taanit 4:6)
Het lot van Bar Kochba zelf is niet duidelijk, hoewel de bronnen aangeven dat hij waarschijnlijk in de laatste slag om Beitar of kort daarvoor is gestorven.
AFTERMATH
Wat volgde op de val van Beitar was in veel opzichten net zo gruwelijk als de oorlog zelf. Hadrianus ging zo ver dat hij de naam van Judea voorgoed veranderde in Palestina, waardoor het Joodse verleden in feite werd uitgewist. Joodse wetten en rituelen werden enige tijd verboden, en veel Joodse religieuze leiders werden gemarteld, waaronder Rabbi Akiva, die zo vurig had geloofd in Bar Kochba als de messias. Het meest veelzeggende is dat Jeruzalem voorgoed werd veranderd in een heidense stad, Aelia Capitolina genaamd, en het werd de Joden verboden om in de nabijheid daarvan te wonen. Eusebius citeert Ariston van Pella die zegt:
Toen het volk van de Joden uit de stad verdween en haar oude inwoners volledig waren verdwenen, werd zij door buitenlanders gekoloniseerd, en de Romeinse stad die daarna ontstond veranderde haar naam, en werd ter ere van de regerende keizer Aelius Hadrianus Aelia genoemd. (4:6.4)
Dit kan echter een beetje een betwistbaar punt zijn geweest, aangezien de meerderheid van de Joodse bevolking ofwel was gedood, gestorven door ziekte of verhongering, ofwel als slaaf was verkocht. Hoewel er nog kleine Joodse gemeenschappen bleven bestaan, zoals in Galilea, was de demografie van Judea verschoven ten gunste van de niet-joodse bevolking, en dat zou zo blijven gedurende bijna 2000 jaar tot de komst van de zionistische immigratie. Het gevolg was dat de overgebleven centra van Joods cultureel en religieus leven zich alle buiten het land Israël bevonden, vooral in Babylonië, waar de definitieve codex van de Joodse wet – de Babylonische Talmoed – werd verzameld en geredigeerd. In feite waren de Joden nu een statenloos volk en dat zou zo blijven tot 1948 na Christus.
Het lijkt echter duidelijk dat de oorlog ook zeer kostbaar was voor de Romeinen. Er wordt zelfs gespeculeerd dat het legendarische “verloren legioen”, de Legio IX Hispana, tijdens de opstand is vernietigd, omdat het rond deze tijd uit de historische verslagen verdwijnt. Dio verhaalt dat Hadrianus na de oorlog “in een brief aan de Senaat niet de openingszin gebruikte die gewoonlijk door keizers wordt gebruikt: ‘Als u en uw kinderen gezond zijn, is het goed; ik en de legioenen zijn gezond'” (69:14.3).
HISTORISCHE GEHEUGEN
De historische herinnering aan de Bar Kochba Opstand is veel zwakker dan die aan de Joodse opstand van 70 n.C., misschien vanwege de spectaculaire tragedie van de verwoesting van de Tempel, misschien omdat er vandaag de dag nog geen gedetailleerde geschiedenis van bewaard is gebleven. Niettemin is Bar Kochba levend gebleven in de historische herinnering. Voor de Romeinen was de opstand het best te vergeten, maar hij werd soms aangehaald als een voorbeeld van een bijzonder bloedige en wrede confrontatie met een hardnekkige vijand. Voor de christenen was de opstand een verder bewijs van de superioriteit van hun nieuwe geloof over het jodendom. In het bijzonder stelden zij de status van Bar Kochba als een mislukte messias tegenover wat zij zagen als de echte claim van Jezus.
Voor de Joden was de opstand de laatste in een reeks van historische rampen, en voor het grootste deel trachtten zij aan het trauma ervan te ontkomen door te zwijgen. Voor zo’n catastrofale gebeurtenis werd er verrassend weinig over geschreven. Als er al over gesproken werd, dan was dat meestal om Bar Kochba te kleineren als een valse messias en om het extremisme te betreuren dat geleid had tot de tot mislukken gedoemde opstanden tegen Rome. Hoewel het messiaanse idee in het Jodendom bleef bestaan, werd het veel strenger gecontroleerd, verborgen in mystieke en exegetische tradities. Messiaanse eisers werden alom gewantrouwd, en Joden werden, voor het grootste deel, actief ontmoedigd om hen te volgen.
Met de opkomst van het Zionisme, echter, werden de opstand en in het bijzonder Bar Kochba zelf opnieuw geëvalueerd, en hij werd door sommigen gezien als een nationale held die een moedige, zij het tot mislukken gedoemde, laatste stand maakte tegen buitenlandse tirannie. De feestdag Lag B’Omer, die oorspronkelijk verband hield met de Kabbalah, werd omgevormd tot een viering van Bar Kochba en zijn opstand. Tegelijkertijd hebben anderen echter gewaarschuwd tegen de nieuwe mythologie van Bar Kochba, in de overtuiging dat deze zou kunnen leiden tot dezelfde rampzalige uitkomst als de opstand zelf. In de wereld van vandaag, met de controverse tussen het antieke verhaal van de ramp en het moderne verhaal van het heldendom, blijft Bar Kochba wat hij misschien altijd al was – een fascinerend en onkenbaar enigma.