Het voornaamste doel van de mens


Een uittreksel van B. B. Warfield’s artikel, “The First Question of the Westminster ‘Shorter Catechism,'” uit The Princeton Theological Review (oktober 1908), pagina’s 583-87:

De bijzonderheid van deze eerste vraag en antwoord van de Westminster Catechismus, zo zal blijken, is de gelukzaligheid waarmee het de hele gereformeerde opvatting over de betekenis van het menselijk leven kernachtig onder woorden brengt. Wij zeggen de hele gereformeerde opvatting. Want het doet geen recht aan die opvatting als we alleen maar zeggen dat het voornaamste doel van de mens is om God te verheerlijken. Dat zeker: en zeker dat eerst. Maar volgens de gereformeerde opvatting bestaat de mens niet alleen opdat God in hem verheerlijkt wordt, maar opdat hij zich verlustigt in deze heerlijke God. Het doet recht aan zowel de subjectieve als de objectieve kant van de zaak.

De gereformeerde opvatting is niet volledig of eerlijk gezegd als zij zo wordt gesteld dat zij tevreden lijkt te zijn met de mens louter op te vatten als het voorwerp waaraan God Zijn heerlijkheid openbaart – mogelijk zelfs het passieve voorwerp waarin en waardoor de Goddelijke heerlijkheid wordt veiliggesteld. Het vat de mens ook op als het onderwerp waarin de heerlijkheid van God wordt waargenomen en waarin hij zich verlustigt. Niemand is dus waarlijk gereformeerd in zijn denken, tenzij hij de mens niet alleen opvat als bestemd om het instrument te zijn van de Goddelijke heerlijkheid, maar ook als bestemd om de heerlijkheid van God te weerspiegelen in zijn eigen bewustzijn, om zich in God te verheugen: nee, tenzij hij zelf zich verheugt in God als de al-glorierijke.

Lees de grote gereformeerde godgeleerden. De toon van hun werk is verrukking in God. Hoe Calvijn, bijvoorbeeld, verheerlijkt en verheugd was in God! Elke bladzijde klinkt met deze toon, de toon van persoonlijke vreugde in de Almachtige, die bekend staat als niet alleen de alwijze, maar ook de albeminnende. …

Het is echter niet Calvijn die als eerste deze toon aanslaat, en er is een ander in wiens denken God nog meer voortdurend aanwezig is – Calvijns meester, Augustinus. Dit is bijvoorbeeld de last van Augustinus’ Belijdenissen, en de klassieke uitdrukking ervan is te vinden in die grote zin die de hele leer van de Belijdenissen samenvat: “Gij hebt ons voor Uzelf gemaakt, o Heer, en ons hart is rusteloos totdat het zijn rust vindt in U.” Want er is niets wat de ziel nodig heeft, wat zij niet in God kan vinden. “Laat God,” vermaant hij in een van die grote zinnen die zijn bladzijden vullen – “Laat God alles in allen voor u zijn, want in Hem is de totaliteit van alles wat gij liefhebt.” En dan, het idee uitwerkend, vervolgt hij: “God is alles in allen voor u: indien gij hongert, is Hij uw brood; indien gij dorst hebt, is Hij uw drank; indien gij in duisternis zijt, is Hij uw licht; … indien gij naakt zijt, is Hij uw kleed van onsterfelijkheid, wanneer deze verderfelijkheid onvergankelijkheid zal aandoen en deze sterfelijkheid onsterfelijkheid zal aandoen.”

Verrukking in God, genot van God – dit is het terugkerende refrein van al Augustinus’ spreken over God: verrukking in God hier, genot van God voor altijd. Zou hij de weg van het leven kennen – in woorden die zijn grote leerling na hem zou herhalen, zegt hij ons dat we God en onszelf moeten leren kennen, God in zijn liefde opdat we niet wanhopen, onszelf in onze onwaardigheid opdat we niet trots zijn. En zouden we weten wat het doel is – wat is dat anders dan het eeuwige genot van deze God van liefde?

Het onderscheidende van de openingsvraag en antwoord van de Westminster Shorter Catechismus is dat het zich op dit hoge vlak beweegt en dit alles zegt in de samengeperste omvang van een dozijn gelukkige woorden: “Het voornaamste doel van de mens is God te verheerlijken en eeuwig van Hem te genieten.” Niet om van God te genieten, zeker, zonder Hem te verheerlijken, want hoe kan Hij, aan wie de heerlijkheid inherent toebehoort, genoten worden zonder verheerlijkt te worden? Maar even zeker niet om God te verheerlijken zonder van Hem te genieten – want hoe kan Hij, wiens heerlijkheid zijn volmaaktheden zijn, verheerlijkt worden als Hij niet ook genoten wordt?

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.