Zaad is de naam die gegeven wordt aan de zaden die zich in de vruchten van bepaalde planten bevinden; deze kunnen, indien zij de nodige zorg krijgen en in het meest gunstige milieu worden geplaatst, ontkiemen en leven schenken aan een plant van dezelfde soort. Evenzo verwijst deze term naar die dingen die worden beschouwd als de oorsprong of het begin van anderen, als een soort wortel, vooral wanneer men spreekt over gevoelens of immateriële voorwerpen. Vaak wordt dit woord gebruikt als synoniem voor zaden. In de godsdienst, meer bepaald de christelijke godsdienst, wordt het begrip stichting aangepast aan een context waarin men de oorsprong van goed en kwaad tracht te ontrafelen.
Zaden, binnen het botanische veld, zijn vervat in zaden. Gewoonlijk bevinden deze zich diep in de vrucht waaraan zij het leven hebben geschonken; voorbeelden zijn mandarijnen, sinaasappelen, avocado’s en perziken. Ze kunnen ontkiemen als ze in compost worden bewaard en een constante bron van water krijgen. Na verloop van tijd zal deze zich ontwikkelen tot een plant van dezelfde soort die de vrucht voortbrengt waaruit zij is voortgekomen.
Het in de christelijke godsdienst aanwezige concept is terug te vinden in het Oude Testament, in het boek Genesis. Hier worden twee zaden genoemd: de vrouw, de oorsprong van het leven en van de Messias zelf (en dus van het goede), en de slang, als de wortel van het kwaad en van de tegenspoed die de mens treft. Dit soort metafoor werd gebruikt om de mensheid bewust te maken van de oorsprong van het leven vanuit een traditioneel christelijk perspectief, maar ook om een scherp onderscheid te maken tussen goed en kwaad, als een aanwezigheid die overal aanwezig is.