Haasjes hebben een groot gezichtsveld, een superieur gehoor, een zeer scherpe reukzin en een uitstekende tastzin. Ze hebben snorharen op de mond, neus en wangen en bij de ogen. De follikelrand van elke snorhaar is voorzien van sensorische zenuwen die konijnen in staat stellen een duidelijk oriëntatievermogen te hebben. Het hele lichaam van een konijn heeft zenuwuiteinden die op aanraking reageren, daarom worden konijnen graag zachtjes geaaid. De dieren kunnen in alle richtingen zien met beide grote ogen, maar ze kunnen niet zo scherp zien als mensen. Ze kunnen snel een roofdier in de buurt herkennen.
Konijnen hebben grote, rechtopstaande oren omdat het gehoor hun meest essentiële zintuig is. Ze gebruiken hun gehoor om roofdieren op te sporen en de rangschikking van voorwerpen in de omgeving te begrijpen. Als konijnen gevaar bespeuren, bewegen hun oren naar voren en naar achteren om te bepalen of er een roofdier is. Hun reukzin is ook ongelooflijk gevoelig. Konijnen hebben ongeveer 100 miljoen reukcellen, waarmee ze andere dieren kunnen herkennen. Ze bewegen hun neus vaak naar boven en naar beneden om een geur te identificeren.