Vaslav Fomich Nijinsky (12 maart 1890 – 8 april 1950) was een in Polen geboren Russische balletdanser en choreograaf. Nijinsky was een van de meest begaafde mannelijke dansers in de geschiedenis, en hij werd gevierd om zijn virtuositeit en om de diepte en intensiteit van zijn karakteriseringen. Hij kon en pointe dansen, een zeldzame vaardigheid onder mannelijke dansers in die tijd (Albright, 2004) en ook zijn vermogen om schijnbaar zwaartekracht tartende sprongen uit te voeren was legendarisch.
Hij werd geboren in Kiev in een gerussificeerd Pools dansersgezin; ondanks zijn gebrekkige talenkennis beschouwde hij zichzelf als een Pool. In 1900 ging hij naar de Imperial Ballet School, waar hij studeerde onder Enrico Cecchetti, Nicholas Legat, en Pavel Gerdt. Op 18-jarige leeftijd had hij hoofdrollen in het Mariinsky Theater.
Een keerpunt voor Nijinsky was zijn ontmoeting met Sergei Diaghilev, een lid van de elite van Sint-Petersburg en rijke mecenas van de kunsten, die de Russische beeldende en muzikale kunst in het buitenland bevorderde, met name in Parijs. Nijinsky en Diaghilev werden minnaars, en Diaghilev raakte sterk betrokken bij het leiden van Nijinsky’s carrière. In 1909 nam Diaghilev een gezelschap mee naar Parijs, met Nijinsky en Anna Pavlova in de hoofdrollen. De show was een groot succes en vergrootte de reputatie van zowel de hoofdrolspelers als Diaghilev in de artistieke kringen van Europa. Diaghilev richtte in het kielzog Les Ballets Russes op en maakte het met choreograaf Michel Fokine tot een van de bekendste gezelschappen van die tijd.
Nijinsky’s talent kwam tot uiting in Fokine’s stukken als “Le Pavillon d’Armide” (muziek van Nikolai Tcherepnin), “Cleopatra” (muziek van Anton Arensky en andere Russische componisten) en een divertissement “The Feast”. Zijn uitvoering van een pas de deux uit “Doornroosje” (Tsjaikovski) was een groot succes; in 1910 schitterde hij in “Giselle”, en Fokine’s balletten “Carnaval (Ballet)” en “Scheherazade” (gebaseerd op de orkestsuite van Rimsky-Korsakov). Zijn partnerschap met Tamara Karsavina, ook van het Mariinsky Theater, was legendarisch.
Toen ging Nijinsky terug naar het Mariinsky Theater, maar werd al snel ontslagen als gevolg van een schandaal en werd een vast lid van Diaghilev’s troupe, wiens projecten zich om hem heen concentreerden. Hij had hoofdrollen in Fokine’s nieuwe producties “Het spook van de roos” (Weber) en Igor Stravinsky’s Petrouchka, die de rol werd waarmee hij zich zijn leven lang identificeerde.
Met de steun van Diaghilev begon Nijinsky zelf als choreograaf te werken, beïnvloed door de euritmie van Dalcroze. Hij produceerde drie balletten, L’apres-midi d’un faune (De middag van een faun, met muziek van Claude Debussy) (1912), Jeux (1913), Till Eulenspiegel (1916) en Le Sacre du Printemps (De lentewijding, met muziek van Igor Stravinsky (1913). Nijinsky creëerde revolutionaire bewegingen in zijn voorstellingen, afstand nemend van de traditionele vloeiende bewegingen van het mainstream ballet. Zijn radicale hoekige bewegingen gecombineerd met zware seksuele boventonen veroorzaakten een rel in het Theatre de Champs-Elysees toen Le Sacre du Printemps in Parijs in première ging. Als het titelpersonage in L’apres-midi d’un faune voerde hij masturbatie op met de sjaal van de nimf (Albright, 2004).
In 1913 maakten de Ballets Russes een tournee door Zuid-Amerika, en vanwege zijn angst voor zeereizen ging Diaghilev niet mee. Zonder de supervisie van zijn mentor ging Nijinsky een relatie aan met Romola de Pulszky (Pulszky Romola), een Hongaarse gravin. Gebaseerd op de memoires van zijn zuster Bronislava Nijinska, wordt algemeen erkend dat Romola alles in het werk stelde om Nijinsky in een huwelijk te lokken. Ze was een fervent fan van Nijinsky, begon met ballet en gebruikte haar familieconnecties om hem te benaderen. Ondanks haar pogingen hem aan te trekken, bleek Nijinsky zich niet bewust van haar aanwezigheid. Uiteindelijk boekte Romola een overtocht aan boord van een schip waar Nijinsky op zou reizen, en liet een vriend hen koppelen. Over de ware reden van hun huwelijk zijn talloze speculaties ontstaan, waarvan de populairste is dat Nijinsky in Romola’s titel en vermeende rijkdom een middel zag om aan Diaghilevs repressie te ontsnappen. Romola is vaak verguisd als de vrouw die Nijinsky dwong zijn kunstenaarschap op te geven voor cabaret, haar pragmatische en plebejische manier van doen botste vaak met zijn gevoelige aard. Dit droeg voor een groot deel bij aan zijn verval tot waanzin. In zijn dagboek zei Nijinsky over Romola: “Mijn vrouw is een ongetwijfelde ster…” Ze trouwden in Buenos Aires: toen het gezelschap terugkeerde naar Europa, ontsloeg Diaghilev hen beiden in een jaloerse woede. Nijinsky probeerde zijn eigen gezelschap op te richten, maar het cruciale engagement in Londen mislukte door administratieve problemen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Nijinsky, een Russisch staatsburger, geïnterneerd in Hongarije. Diaghilev slaagde erin hem vrij te krijgen voor een Noord-Amerikaanse tournee in 1916, tijdens welke hij de hoofdrol in Till Eulenspiegel choreografeerde en danste. Tekenen van zijn dementia praecox werden duidelijk voor de leden van het gezelschap. Hij werd bang voor andere dansers en dat er een valluik open zou blijven staan.
Nijinsky kreeg in 1919 een zenuwinzinking en zijn carrière eindigde effectief. Hij werd gediagnosticeerd met schizofrenie en door zijn vrouw naar Zwitserland gebracht waar hij werd behandeld door psychiater Eugene Bleuler. Hij bracht de rest van zijn leven in en uit psychiatrische ziekenhuizen en inrichtingen door. Hij stierf in een Londense kliniek op 8 april 1950 en werd begraven in Londen tot 1953, toen zijn lichaam werd overgebracht naar Cimetiere de Montmartre, Parijs, Frankrijk naast de graven van Gaetano Vestris, Theophile Gautier, en Emma Livry.
Nijinsky’s beroemde dagboek werd geschreven in de zes weken die hij in Zwitserland doorbracht voordat hij werd opgenomen in het gesticht. Het is eigenlijk deels memoires, deels dagboeken en deels manifesten. Het bevat oproepen tot medeleven met de minder bedeelden, en tot vegetarisme en dierenrechten. Nijinsky schrijft over het belang van gevoel in tegenstelling tot vertrouwen op rede en logica alleen, en hij hekelt de praktijk van de kunstkritiek als niets meer dan een manier voor degenen die het beoefenen om hun eigen ego’s te koesteren in plaats van zich te concentreren op wat de kunstenaar probeerde te zeggen. Het dagboek bevat ook een bittere uiteenzetting over Nijinsky’s langdurige relatie met Diaghilev.
Opgeleverd door Wikipedia – Vaslav_Nijinsky