Vorm en functie van tanden
Net als de meeste andere zoogdieren heeft de mens tijdens zijn leven twee opeenvolgende sets tanden. Het eerste gebit wordt het melktandgebit genoemd, het tweede het blijvende gebit. Mensen hebben 20 primaire en 32 permanente tanden.
Primaire tanden verschillen van blijvende tanden doordat ze kleiner zijn, meer puntige tandkiezen hebben, witter en gevoeliger voor slijtage zijn en relatief grote pulpakamers en kleine, gevoelige wortels hebben. De melktanden verschijnen ongeveer zes maanden na de geboorte en het melkgebit is voltooid als de tanden tweeënhalf jaar oud zijn; het wisselen begint als de tanden vijf of zes jaar oud zijn en is voltooid als de tanden dertien jaar oud zijn. De melktanden vallen af als de wortels worden geresorbeerd doordat de blijvende tanden tijdens hun groei naar de mondholte worden geduwd.
Bij de mens bestaat het primaire gebit uit 20 tanden: vier snijtanden, twee hoektanden en vier kiezen in elke kaak. De primaire kiezen worden in het volwassen gebit vervangen door de premolaren, of bicuspide kiezen. De 12 volwassen kiezen van het blijvende gebit erupt (komen uit het tandvlees) achter de primaire kiezen en vervangen geen van deze kiezen, zodat het blijvende gebit in totaal 32 tanden telt. Het blijvende gebit bestaat dus uit vier snijtanden, twee hoektanden, vier premolaren en zes molaren in elke kaak.
Incisortanden zijn de tanden aan de voorkant van de mond, en ze zijn aangepast voor plukken, snijden, scheuren en vasthouden. Het bijtende deel van een snijtand is breed en dun, waardoor een beitelvormige snijrand ontstaat. De bovenste snijtanden hebben een fijne tastzin, waardoor ze kunnen worden gebruikt om voorwerpen in de mond te identificeren door erop te sabbelen. Naast de snijtanden bevindt zich aan weerszijden een hoektand of hoektand. Deze is vaak puntig en nogal knijperig van vorm en heeft, net als de snijtanden, de functie van het snijden en scheuren van voedsel.
Premolaren en molaren hebben een reeks verhogingen, of cuspenen, die worden gebruikt voor het opbreken van voedseldeeltjes. Achter elke hoektand staan twee premolaren, die voedsel zowel kunnen snijden als malen. Elke premolaar heeft twee hoektanden (vandaar de naam bicuspide). De kiezen daarentegen worden uitsluitend gebruikt voor het vergruizen en vermalen. Het zijn de kiezen die het verst naar achteren in de mond staan. Elke molaar heeft meestal vier of vijf tandkiezen. De derde molaar bij de mens heeft de neiging variabel te zijn in grootte, aantal wortels, slagtandpatroon, en eruptie. Het aantal wortels voor elk type tand varieert van één voor snijtanden, hoektanden en premolaren tot twee of drie voor molaren.