Nu zaten we er middenin! Kogels vlogen door de lucht in alle richtingen. Een paar mannen waren al neergegaan, en geen wonder – de lucht was dik van de kogels. Voor me haastte zich een officier toen ik hem zijn handen zag opwerpen en op de grond ineenzakken. Ik haastte me naar hem toe en tilde zijn hoofd op mijn knie. Hij kon niet spreken en werd snel doodsbleek. Ik maakte zijn uitrusting en de knopen van zijn tuniek zo snel als ik kon los, om uit te vinden waar hij was neergeschoten. Recht door de borst. De linkerkant van zijn hemd, vlakbij zijn hart, was diep bevlekt met bloed. Hij was kapitein bij de Canadezen.
Alle beweging in de aanval was nu gestopt, maar het geweer- en granaatvuur was even sterk als altijd. Ik kreeg een ondergeschikte te pakken en samen renden we terug met een brancard naar waar ik de kapitein had achtergelaten. We tilden hem op de brancard. Hij leek iets beter, maar zijn ademhaling was erg moeilijk. Hoe ik die brancard omhoog heb kunnen houden weet ik niet. Ik was op het randje van totale uitputting tegen die tijd. We haalden hem binnen en legden hem neer in een bijgebouw dat was omgebouwd tot een tijdelijke verbandplaats.
Ik liet hem achter en ging naar de overkant naar de boerderij. Terwijl ik liep, hoorde ik het enorme zware, gorgelende, draaiende geluid van grote granaten aankomen. Ik keek naar links. Vier kolommen zwarte rook en aarde schoten honderd meter de lucht in, nog geen tachtig meter van mij vandaan. Toen vier machtige galmende explosies die de lucht verscheurden.
Toen ik op de schuine oever van het ravijn stond, hoorde ik een kolossaal geruis in de lucht, en hoorde toen de daarop volgende klap niet meer. Alles leek dof en mistig; een soort stilte, erger dan alle beschietingen, omringde me. Ik lag in een smerige, stilstaande greppel, van top tot teen bedekt met modder en slijm. Ik begon plotseling helemaal te beven. Ik kon niet bevatten waar ik was. Ik lag en beefde. Ik was opgeblazen door een granaat.
Ik lag daar een poosje, denk ik, met een heel eigenaardige gewaarwording. Alle angst voor granaten en explosies had me verlaten. Ik hoorde ze nog steeds vallen en ontploffen, maar ik luisterde ernaar en bekeek ze zo kalm als men een appel van een boom zou zien vallen. Ik kon mezelf niet uitdrukken. Had ik gelijk of niet? Ik probeerde op te staan, en toen wist ik het. De betovering was verbroken. Ik beefde helemaal, en moest stil blijven liggen, met tranen die over mijn gezicht stroomden. Ik kon zien dat mijn aandeel in de strijd voorbij was.