Socialestructuurtheorieën (Uit Criminologie, zevende editie, blz. 184-219, 2000, Larry J. Siegel, — Zie NCJ-185178)

De socialestructuurtheorieën suggereren dat de plaats van mensen in de sociaaleconomische structuur van invloed is op hun kansen om crimineel te worden. Arme mensen plegen vaker misdrijven omdat zij niet in staat zijn op een andere manier geldelijk of sociaal succes te behalen. De sociale struktuurtheorie kent drie stromingen: de sociale desorganisatie-, de strain- en de culturele deviantietheorie. De sociale desorganisatietheorie suggereert dat bewoners van sloppenwijken de wet overtreden omdat zij leven in gebieden waar de sociale controle is afgebroken. De oorsprong van de sociale desorganisatietheorie kan worden teruggevoerd op het werk van Shaw en McKay, die concludeerden dat ongeorganiseerde gebieden die gekenmerkt worden door uiteenlopende waarden en een overgangsbevolking, criminaliteit voortbrengen. Spanningstheorieën zien criminaliteit als het resultaat van de woede die mensen ervaren over hun onvermogen om legitiem sociaal en economisch succes te behalen. Deze theorieën gaan ervan uit dat de meeste mensen gemeenschappelijke waarden en overtuigingen delen, maar dat het vermogen om deze te bereiken verschilt binnen de sociale structuur. De bekendste strain-theorie is die van Merton, die beschrijft wat er gebeurt wanneer mensen over onvoldoende middelen beschikken om hun behoeften te bevredigen. Culturele deviantie theorieën stellen dat een uniek waardesysteem zich ontwikkelt in lagere klasse gebieden. De waarden van de lagere klasse keuren gedrag goed zoals stoer zijn, nooit angst tonen en het gezag tarten. Cloward en Ohlin beweren dat criminaliteit het gevolg is van de perceptie van mensen uit lagere klassen dat hun kansen op succes beperkt zijn. 171 noten, 5 tabellen, 6 figuren, en 7 foto’s

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.