De bijnaam “kort” (onder de vorm parvus, “klein” de eerste die voor onze Pepijn is geattesteerd) dook op in de 11e eeuw, blijkbaar in Vlaanderen. Er was echter een precedent voor dit gebruik, zij het niet voor dezelfde persoon: Ademar van Chabannes, die een geschiedenis van de Franken schreef in het eerste derde deel van de 11e eeuw, zei dat Pippin van Herstal (de grootvader van Pippin de Korte) brevis was. Er was een duidelijke behoefte om bijnamen te geven aan de verschillende Pippin van de Karolingische families; Karel de Grote’s vader, overgrootvader (Pippin van Herstal) en betovergrootvader (Pippin van Landen) hebben toevallig dezelfde naam (om nog maar te zwijgen van twee van zijn zonen).
Hieruit blijkt dat er in de 11e eeuw een vaag begrip bestond dat iemand die Pippin heette klein was geweest. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk; een daarvan, die u hebt genoemd, is dat er een semantische verschuiving plaatsvond van minor (de Jong) naar parvus. Interessanter is volgens mij de korte opuscule over het leven van Pippijn en Karel de Grote, geschreven door de monnik Notker van Saint-Gall, in de laatste jaren van de 9e eeuw (lang na de dood van Pippijn). Het is in feite een compendium van anekdotes, zonder duidelijke historische waarde wat betreft de reconstructie van gebeurtenissen. Twee van zijn passages kunnen de uiteindelijke verschijning van de bijnaam verklaren:
-
Een van de verhalen die over Pepijn zijn opgetekend, vertelt ons dat hij, om zijn generaals zijn kracht te bewijzen, in een arena met een leeuw vocht en hem doodde. Het behoeft geen betoog dat dit duidelijk onwaar is; maar relevant voor uw vraag is het feit dat Pepijn wordt vergeleken met de parvus David en de brevissimus Alexander (de Grote!). In beide gevallen (hoewel het geval van Alexander iets minder duidelijk is) lijkt het erop dat hun bijnamen het gevolg zijn van hun relatieve lengte, in vergelijking met de reuzen tegenover wie zij stonden. Zo ook impliceert Notker dat Pepijn in staat was vijanden te verslaan die kennelijk veel gevaarlijker waren dan hij.
-
Een ander verhaal, over Karel de Grote, vermeldt zijn oudste (buitenechtelijke) zoon, Pepijn de Bochelaar. Zijn handicap blijkt duidelijk uit redelijk vroege bronnen – Einhard, de auteur van de Vita Karoli, beschrijft hem als knap maar gebochelde. Notker, die gebruik maakt van Einhards beschrijving (ik weet niet of hij er toegang toe had) of van een andere, vertelt ons dat hij ook een gebochelde was, maar voegt er een opmerking aan toe over het feit dat hij een dwerg (nanus) was (er is overigens geen goede reden om aan te nemen dat dit waar was).
Uit deze twee beschrijvingen, die vervolgens werden samengevoegd en toegepast op verschillende Pippins, is het denkbaar dat de algemene opvatting is ontstaan die ik eerder heb vermeld. Bovendien is het niet onmogelijk dat Pepijn inderdaad kort was, en dat Notkers eerste verhaal bedoeld was om dit kenmerk in een positief daglicht te stellen. In de bronnen van de 8e en 9e eeuw hebben we hiervoor echter geen enkel bewijs. Dat gezegd hebbende, de mensen die voor het eerst de bijnaam gebruikten, hadden wel degelijk de bedoeling te zeggen dat hij klein was; maar aangezien zij ongeveer driehonderd jaar na zijn regering schreven, zijn zij natuurlijk geen betrouwbare informanten.
/e: het bewijs voor deze post komt van A. J. Stoclet, “Pépin dit ” le Bref ” : considérations sur son surnom et sa légende” in Revue belge de philologie et d’histoire; de inhoud zelf is mijn eigen interpretatie, of liever mijn eigen omwerking van de, wel, vreemde structuur van het oorspronkelijke artikel.