Positie en anatomische herkenningspunten
De patiënt ligt in buikligging op de operatietafel met een kussen onder de buik om de lumbale lordose af te vlakken. Voorafgaand aan de ingreep kan een lumbale ruggenprik of een ruggenprik worden overwogen om het ongemak van de punctie te verminderen. Als alternatief kunnen de diepe paraspinale spieren met plaatselijke verdoving worden verdoofd.
De C-boog wordt zo geplaatst dat het voorgebergte of de wervellijst van het wervellichaam van L5 met tunnelvisie zichtbaar is vanaf het aanprikpunt 5-7 cm lateraal van de middellijn ter hoogte van L4 (figuur 1). De C-boog moet ± 45° gedraaid worden zowel in anterior-posterior als in craniale richting.
Procedure
Na steriele voorbereiding van het gebied wordt een 15 cm 20 of 22-G naald met behulp van fluoroscopie (tunnelvisie) aan de voorzijde van de intervertebrale ruimte van L5/S1 gepositioneerd. Het is belangrijk te aspireren om injectie in de iliacale bloedvaten te vermijden. Vanuit een anterieur-posterior standpunt moet de naaldtip zich ter hoogte van de tussenwervelruimte van L5/S1 bevinden.Vanuit een lateraal standpunt moet de naaldtip zich ter hoogte van de anterieure rand van de wervel van L5/S1 bevinden.
Figuur 1. Naaldpositie bij hypogastrisch plexusblok: APview.
Om de naaldpositie te bevestigen en om intravasculaire injectie te voorkomen, is het verstandig om een contrastmiddel in te spuiten. Hetcontrastmiddel mag zich niet verspreiden voorbij de laterale grenzen van hetvertebrale lichaam van L5 of in dorsale richting naar de nervoeten (figuur 2 en 3).
Voor hypogastrische plexus-testblokkadeprocedures kan 6-8 ml bupivacaïne0,25-0,5% worden gebruikt.
Figuur 2. Naaldpositie bij hypogastrische plexusblokkade: obliqueview met contrast.
Voor therapeutische doeleinden kan 6-8 ml 10 % fenol in telebrixoplossing worden gebruikt die aan elke kant van de wervel wordt geïnjecteerd.Gefractioneerde injectie, met gebruikmaking van continue fluoroscopiecontrole van de contrastverspreiding, zal de veiligheid van de procedure verhogen.