Pijnbomen groeien goed op zure bodems, sommige ook op kalkhoudende bodems; de meeste hebben een goede bodemdrainage nodig en geven de voorkeur aan zandige bodems, maar enkele (b.v. de oeverden) verdragen slecht gedraineerde natte bodems. Enkele kunnen uitlopen na bosbranden (b.v. Canarische den). Sommige dennensoorten (b.v. Bishop pine) hebben vuur nodig om te regenereren, en hun populaties nemen langzaam af onder brandonderdrukkingsregimes. Verscheidene soorten zijn aangepast aan extreme omstandigheden als gevolg van hoogte- en breedteverschillen (b.v. Siberische dwergdennen, Bergdennen, Whitebarkdennen en de Bristlecone dennen). De Pinyon dennen en een aantal andere, met name de Turkse den en de Grijze den, zijn bijzonder goed aangepast aan groei in hete, droge semi-woestijnklimaten.
De zaden worden algemeen gegeten door vogels en eekhoorns. Sommige vogels, met name de Gevlekte Notenkraker, Clark’s Notenkraker en Pinyon Jay, zijn van belang bij de verspreiding van dennenzaden naar nieuwe gebieden. Dennennaalden worden soms gegeten door sommige Lepidoptera (vlinder en mot) soorten, de Symphytan soorten dennenzaagwesp, en geiten.
Pijnbomen behoren tot de commercieel belangrijkste boomsoorten, gewaardeerd om hun hout en houtpulp over de hele wereld. In gematigde en tropische streken zijn het snelgroeiende zachthoutsoorten die in betrekkelijk dichte opstanden kunnen groeien, waarbij hun zure rottende naalden het uitlopen van concurrerend hardhout tegengaan. Commerciële dennen worden gekweekt in plantages voor hout dat dichter, harsrijker en dus duurzamer is dan sparren (Picea). Dennenhout wordt op grote schaal gebruikt in hoogwaardige timmerartikelen zoals meubels, raamkozijnen, lambrisering, vloeren en dakbedekking, en de hars van sommige soorten is een belangrijke bron van terpentijn.
Veel dennensoorten vormen aantrekkelijke sierbeplantingen voor parken en grotere tuinen, waarbij een verscheidenheid aan dwergcultivars geschikt is voor kleinere ruimtes. Dennen worden ook commercieel geteeld en geoogst voor kerstbomen. Dennenappels, de grootste en duurzaamste van alle coniferenappels, zijn favoriet bij ambachtslieden. Dennentakken, die vooral in de winter gewaardeerd worden om hun aangename geur en hun groen, worden veel gebruikt voor versieringen. Een aantal soorten wordt aangetast door nematoden, die de verwelkingsziekte veroorzaken, waardoor sommige soorten snel doodgaan. Dennennaalden worden ook gebruikt voor het maken van decoratieve artikelen zoals manden, dienbladen, potten, enz. Deze indiaanse vaardigheid wordt nu over de hele wereld nagevolgd. Handwerk met dennennaalden wordt gemaakt in de VS, Canada, Mexico, Nicaragua en India.
Omdat dennenbomen na het kappen geen insecten- of rotwerende eigenschappen hebben, worden ze over het algemeen aanbevolen voor bouwdoeleinden als binnenshuis gebruik (bv. binnenshuis gipsplaten inlijsten). Dit hout dat buiten wordt gelaten, zal naar verwachting niet langer dan 12 tot 18 maanden meegaan, afhankelijk van het soort klimaat waaraan het wordt blootgesteld. Het wordt gewoonlijk aangeduid met verschillende namen, waaronder Noord-Amerikaans hout, SPF (spar, den, spar) en vurenhout.
Sommige soorten hebben grote zaden, pijnboompitten genoemd, die worden geoogst en verkocht om te koken en te bakken. Ze zijn een belangrijk ingrediënt van Pesto alla genovese.
De zachte, vochtige, witte binnenbast (cambium) die aan de houtachtige buitenbast kleeft, is eetbaar en zeer rijk aan vitamine A en C. Hij kan rauw in plakjes worden gegeten als tussendoortje of worden gedroogd en tot poeder vermalen voor gebruik als ersatz meel of verdikkingsmiddel in stoofschotels, soepen en ander voedsel, zoals bastbrood. De Adirondack Indianen ontleenden hun naam aan het Mohawk Indiaanse woord atirú:taks, dat “boometers” betekent.
Een thee die gemaakt wordt door jonge, groene dennennaalden in kokend water te laten trekken (in Zweden bekend als “tallstrunt”) is rijk aan vitamine A en C.