Deze week is het zeven jaar geleden dat het Noorse Nobelcomité de Nobelprijs voor de Vrede toekende aan Barack Obama. De beslissing werd met hoon begroet in de VS, en zelfs aanhangers van de president, die zijn eerste ambtsjaar nog niet had voltooid, waren er niet gerust op. Toch vloog Obama naar Oslo en hield een van zijn kenmerkende toespraken. De filosoof-president was de toast van Europa.
Mr. Obama heeft het vandaag bijna nooit over de prijs, en de voormalige secretaris van het Nobelcomité heeft spijt betuigd over de keuze. De Nobelprijswinnaar Barack Obama is een slechte herinnering bij de Europeanen, die met dringender problemen kampen, waaronder de Syrische burgeroorlog die het continent met meer dan een miljoen vluchtelingen heeft overspoeld.
Toch is deze Nobelindigestie niet eerlijk tegenover de heer Obama. Op zijn eigen voorwaarden is zijn prijs een doorslaand succes. Zeven jaar later heeft de president de toekomstgerichte overwinningen behaald die voor het eerst in Oslo werden gevierd.
Het comité dat de prijs uitreikte, hoopte op een Amerika dat niet langer de hegemoon zou spelen. De Noren wilden een Amerikaanse president die “de internationale diplomatie en de samenwerking tussen de volkeren zou versterken”, zoals de Nobelcitaat het formuleerde. Een leider die de nadruk zou leggen op “de rol die de Verenigde Naties en andere internationale instellingen kunnen spelen,” wiens besluiten in overeenstemming zouden zijn met “de opvattingen die door de meerderheid van de wereldbevolking worden gedeeld.”
Dit waren de hoogtijdagen van het transnationalisme, de filosofie die zegt dat alle staten – sterk of zwak, vrij of onvrij – zich moeten onderwerpen aan “normen” die zijn opgesteld door professoren in de rechten en mondiale organisaties als de V.N. en de Europese Unie. De transnationalistische visie kan geen uitzonderlijke natie tolereren die haar wil oplegt aan anderen, zelfs niet met de beste bedoelingen.