Dit miniatuurschilderij toont een ontmoeting tussen een lid van de elite van het Indiase Mughalrijk en een asceet, of heilige man.
De heilige man is een derwisj, een persoon die geloften van armoede heeft afgelegd en een sober leven leidt. Zijn cel is afgebeeld als een paviljoen en hij zit omringd door zijn schamele bezittingen: een wandelstok, buidel, boek, kleine keramische kom en zijn gebedskralen. Links achter hem staat een jonge bediende met een waaier van pauwenveren. Zijn bezoeker is een jeugdige prins, soms geïdentificeerd als de jonge Jahangir (heerser van Mughal India 1605-27), die zijn handen eerbiedig ineen slaat in de richting van de heilige man. De prins wordt bijgestaan door een aantal figuren die geschenken dragen voor de derwisj.
Vele Mughal vorsten en keizers bezochten vaak belangrijke heilige figuren – zowel moslim als niet-moslim personages – en ontvingen hen ook met grote eer aan het hof. Een van de meest unieke kenmerken van de Mughal-heersers was dat zij islamitische heersers waren die een grotendeels niet-islamitische bevolking bestuurden. Dit is een feit dat hen onderscheidt van andere islamitische staten in die tijd.
Miniaturen weerspiegelen vele aspecten van het Mughal-leven – hun literatuur en geschiedenis, hofceremonies, politiek en persoonlijkheden, genoegens en intellectuele interesses. Keizer Jahangir ging prat op zijn kennerschap op dit gebied:
‘Wat mijzelf betreft, mijn voorliefde voor de schilderkunst en mijn praktijk in het beoordelen ervan zijn zo ver gekomen dat wanneer enig werk voor mij wordt gebracht, hetzij van overleden kunstenaars of van die van de tegenwoordige tijd, zonder dat mij de naam wordt gezegd, ik terstond kan zeggen dat het het werk is van die en die man.’
Deze miniatuur vertoont veel kenmerken van de lange traditie van de Islamitische miniatuurschilderkunst. Het heeft een ongelooflijk detail zowel op de voorgrond als op de achtergrond, en rijke en subtiele kleuren met een nauwe en nauwkeurige weergave van de natuur.