MacTutor

Biografie

Alvorens de details van Plato’s leven te geven, zullen wij enige ogenblikken wijden aan de vraag hoe zeker de details zijn die wij hieronder geven. De bijzonderheden zijn meestal door Plato zelf gegeven in brieven die ze op het eerste gezicht zeker lijken te maken. Het is echter omstreden of Plato de brieven inderdaad heeft geschreven, zodat er drie mogelijke interpretaties zijn. Ten eerste dat Plato de brieven heeft geschreven en dat de details dus juist zijn. Ten tweede dat de brieven weliswaar niet door Plato zijn geschreven, maar dat ze zijn geschreven door iemand die hem kende of tenminste toegang had tot nauwkeurige informatie over zijn leven. De derde mogelijkheid, die helaas niet kan worden uitgesloten, is dat ze door iemand zijn geschreven als pure fictie.
Nog een opmerking over de naam ‘Plato’. In Rowe schrijft:-

Er werd beweerd dat Plato’s echte naam Aristocles was, en dat ‘Plato’ een bijnaam was (ruwweg ‘de brede’), afgeleid ofwel van de breedte van zijn schouders, het resultaat van training voor worstelen, ofwel van de breedte van zijn stijl, ofwel van de grootte van zijn voorhoofd.

Plato was de jongste zoon van Ariston en Perictione die beiden afkomstig waren uit beroemde welgestelde families die al generaties lang in Athene woonden. Toen Plato nog jong was, stierf zijn vader en hertrouwde zijn moeder, haar tweede echtgenoot was Pyrilampes. Plato werd voornamelijk in het huis van Pyrilampes opgevoed. Aristoteles schrijft dat Plato als jonge man studeerde bij Cratylus, een leerling van Heracleitus, beroemd om zijn kosmologie die ervan uitging dat vuur het basismateriaal van het heelal is. Het is vrijwel zeker dat Plato bevriend raakte met Socrates toen hij jong was, want de broer van Plato’s moeder Charmides was een goede vriend van Socrates.
De Peloponnesische Oorlog werd uitgevochten tussen Athene en Sparta tussen 431 v. Chr. en 404 v. Chr. Plato was in militaire dienst van 409 v. Chr. tot 404 v. Chr. maar in deze tijd wilde hij een politieke carrière in plaats van een militaire. Aan het eind van de oorlog sloot hij zich aan bij de oligarchie van de Dertig Tirannen in Athene die in 404 v. Chr. was opgericht en waarvan Charmides, de broer van zijn moeder, een van de leiders was, maar door hun gewelddadig optreden verliet Plato hen snel.
In 403 v. Chr. werd de democratie in Athene hersteld en Plato had goede hoop dat hij weer de politiek in zou kunnen gaan. De excessen van het Atheense politieke leven lijken hem er echter van te hebben overtuigd zijn politieke ambities op te geven. Met name de terechtstelling van Socrates in 399 v. Chr. had een diepgaand effect op hem en hij besloot dat hij verder niets met politiek in Athene te maken wilde hebben.

Plato verliet Athene na de terechtstelling van Socrates en reisde door Egypte, Sicilië en Italië. In Egypte leerde hij de waterklok kennen en introduceerde deze later in Griekenland. In Italië maakte hij kennis met het werk van Pythagoras en leerde hij de waarde van de wiskunde inzien. Dit was een gebeurtenis van groot belang, want uit de ideeën die Plato opdeed bij de leerlingen van Pythagoras, vormde hij zijn idee :-

… dat de werkelijkheid waarnaar het wetenschappelijk denken op zoek is, in wiskundige termen moet kunnen worden uitgedrukt, waarbij de wiskunde de meest precieze en vastomlijnde vorm van denken is waartoe wij in staat zijn. De betekenis van dit idee voor de ontwikkeling van de wetenschap vanaf het eerste begin tot heden is immens geweest.

Opnieuw brak er een periode van oorlog aan en opnieuw trad Plato in militaire dienst. Latere schrijvers over Plato’s leven beweerden dat hij in deze periode van zijn leven werd onderscheiden voor dapperheid in de strijd. Men denkt ook dat hij in deze tijd zijn dialogen begon te schrijven.
Plato keerde terug naar Athene en stichtte zijn Academie in Athene, rond 387 v. Chr. De Academie was gevestigd op land dat had toebehoord aan een man genaamd Academos, en hier komt de naam “Academie” vandaan. De Academie was een instelling die zich toelegde op onderzoek en onderwijs in filosofie en wetenschappen, en Plato was er voorzitter van 387 v. Chr. tot aan zijn dood in 347 v. Chr.
De redenen voor het oprichten van de Academie hielden verband met zijn eerdere politieke ondernemingen. Hij was bitter teleurgesteld in de normen die de mensen in openbare ambten hanteerden en hij hoopte jonge mannen op te leiden die staatslieden zouden worden. Door hen de waarden bij te brengen waarin Plato geloofde, dacht Plato dat deze mannen in staat zouden zijn het politieke leiderschap van de Griekse steden te verbeteren.
Nog slechts twee episoden uit Plato’s leven zijn opgetekend. Hij ging naar Syracuse in 367 v. Chr. na de dood van Dionysius I die de stad had geregeerd. Dion, de zwager van Dionysius I, haalde Plato over om naar Syracuse te komen om Dionysius II, de nieuwe heerser, te onderrichten. Plato verwachtte niet dat het plan zou slagen, maar omdat zowel Dion als Archytas van Tarentum in het plan geloofden, stemde Plato toe. Hun plan was dat als Dionysius II opgeleid zou worden in wetenschap en filosofie hij zou kunnen voorkomen dat Carthago Sicilië zou binnenvallen. Dionysius II was echter jaloers op Dion die hij uit Syracuse verdreef en het plan viel, zoals Plato had verwacht, in duigen.

Plato keerde terug naar Athene, maar bezocht Syracuse opnieuw in 361 v. Chr. in de hoop de rivalen tot elkaar te kunnen brengen. Hij bleef in Syracuse gedurende een deel van 360 VC maar bereikte geen politieke oplossing voor de rivaliteit. Dion viel Syracuse aan in een staatsgreep in 357, kreeg de macht in handen, maar werd in 354 vermoord.
Field schrijft in dat Plato’s leven:-

… duidelijk maakt dat de populaire opvatting van Plato als een afstandelijke, wereldvreemde geleerde, die in zijn studeerkamer theorieën sponduurde die ver af stonden van het praktische leven, bijzonder ver bezijden het doel is. Integendeel, hij was een man van de wereld, een ervaren soldaat, veel bereisd, met nauwe contacten met veel van de leidende mannen van zaken, zowel in zijn eigen stad als daarbuiten.

Plato’s belangrijkste bijdragen liggen in de filosofie, de wiskunde en de wetenschap. Het is echter niet zo gemakkelijk als men zou verwachten om Plato’s filosofische opvattingen te ontdekken. De reden hiervoor is dat Plato geen systematische verhandelingen schreef waarin hij zijn opvattingen uiteenzette, maar een aantal dialogen (ongeveer 30) die in de vorm van gesprekken zijn geschreven. Allereerst moet worden opgemerkt wat een voortreffelijke literatuur deze dialogen zijn :-

Zij geven blijk van de beheersing van de taal, de kracht om een karakter aan te geven, het gevoel voor een situatie, en het scherpe oog voor zowel de tragische als de komische aspecten ervan, waardoor Plato tot de grootste schrijvers ter wereld behoort. Hij gebruikt deze gaven ten volle bij het bijbrengen van de lessen die hij wil onderwijzen.

In door Plato geschreven brieven maakt hij duidelijk dat hij begrijpt dat het moeilijk zal zijn om zijn filosofische theorie uit de dialogen op te maken, maar hij beweert dat de lezer deze pas zal begrijpen na lang nadenken, discussiëren en vragen stellen. In de dialogen komt Plato niet voor als personage en hij verklaart dan ook niet dat alles wat daarin wordt beweerd zijn eigen opvattingen zijn. De personages zijn historisch met Socrates meestal als hoofdpersoon, zodat het niet duidelijk is in hoeverre deze personages standpunten verwoorden die zij zelf naar voren zouden hebben gebracht. Men denkt dat, althans in de vroege dialogen, het personage van Socrates opvattingen uitdrukt die Socrates werkelijk huldigde.
Door middel van deze dialogen droeg Plato bij aan de theorie van de kunst, in het bijzonder van dans, muziek, poëzie, architectuur en drama. Hij besprak een hele reeks filosofische onderwerpen, waaronder ethiek, metafysica waar onderwerpen als onsterfelijkheid, de mens, de geest en realisme aan de orde komen.

Hij besprak de filosofie van de wiskunde, politieke filosofie waar onderwerpen als censuur aan de orde komen, en godsdienstfilosofie waar onderwerpen als atheïsme, dualisme en pantheïsme aan de orde komen. Bij de bespreking van de epistemologie ging hij in op ideeën als a priori kennis en rationalisme. In zijn theorie van de vormen verwierp Plato de veranderlijke, bedrieglijke wereld waarvan wij ons via onze zintuigen bewust zijn en stelde hij in plaats daarvan een wereld van ideeën voor die constant en waar waren.
Laten wij Plato’s theorie van de vormen illustreren aan de hand van een van zijn wiskundige voorbeelden. Plato beschouwt wiskundige objecten als volmaakte vormen. Een lijn bijvoorbeeld is een voorwerp dat wel lengte maar geen breedte heeft. Hoe dun we een lijn ook maken in de wereld van onze zintuigen, hij zal niet deze volmaakte wiskundige vorm zijn, want hij zal altijd breedte hebben. In de Phaedo spreekt Plato over voorwerpen in de echte wereld die proberen te lijken op hun volmaakte vormen. Hij denkt daarbij aan dunnere en dunnere lijnen die in de limiet naar het wiskundige concept van een lijn neigen, maar die lijn natuurlijk nooit bereiken. Een ander voorbeeld uit de Phaedo wordt gegeven in :-

Het voorbeeld dat daar genomen wordt is de wiskundige relatie van gelijkheid, en het contrast wordt getrokken tussen de absolute gelijkheid waaraan wij in de wiskunde denken en de ruwe, benaderende gelijkheid waarmee wij genoegen moeten nemen in de omgang met voorwerpen met onze zintuigen.

Opnieuw in de Republiek spreekt Plato over geometrische diagrammen als onvolmaakte imitaties van de volmaakte wiskundige objecten die zij voorstellen.
Plato’s bijdragen aan de theorieën over opvoeding blijken uit de manier waarop hij de Academie leidde en uit zijn opvatting over wat een opgeleid persoon is. Hij leverde ook bijdragen aan de logica en de rechtsfilosofie, waaronder de retorica.
Hoewel Plato zelf geen belangrijke wiskundige ontdekkingen deed, was zijn overtuiging dat de wiskunde de beste training voor de geest oplevert, uiterst belangrijk voor de ontwikkeling van het vak. Boven de deur van de Academie stond geschreven:-

Laat hier niemand binnen die niet onderlegd is in de geometrie.

Plato concentreerde zich op het idee van ‘bewijs’ en drong aan op nauwkeurige definities en duidelijke hypothesen. Dit legde de basis voor Euclides’ systematische benadering van de wiskunde. In zijn bijdragen aan de wiskunde via zijn leerlingen zijn samengevat:-

Al het belangrijkste wiskundige werk van de 4e eeuw werd verricht door vrienden of leerlingen van Plato. De eerste leerlingen van de kegelsneden, en mogelijk Theaetetus, de schepper van de vaste meetkunde, waren leden van de Academie. Eudoxus van Cnidus – auteur van de evenredigheidsleer die in Euclides’ “Elementen” wordt uiteengezet, uitvinder van de methode om de oppervlakte en het volume van kromlijnige figuren door uitputting te bepalen, en grondlegger van het astronomische schema van concentrische sferen dat door Aristoteles werd overgenomen en gewijzigd – verplaatste zijn school van Cyzicus naar Athene met het doel met Plato samen te werken; en tijdens een van Plato’s afwezigheden schijnt hij als hoofd van de Academie te hebben gefungeerd. Archytas, de uitvinder van de mechanische wetenschap, was een vriend en correspondent van Plato.

In de wiskunde is Plato’s naam verbonden aan de Platonische vaste lichamen. In de Timaeus staat een wiskundige constructie van de elementen (aarde, vuur, lucht en water), waarin de kubus, de tetraëder, de octaëder en de icosaëder worden gegeven als de vormen van de atomen van aarde, vuur, lucht en water. Het vijfde Platonische vast lichaam, de dodecaëder, is Plato’s model voor het hele universum.
Plato’s opvattingen over het universum waren dat de sterren, planeten, zon en maan in kristallijnen bollen om de aarde bewegen. De maansfeer was het dichtst bij de aarde, dan de zonnesfeer, dan Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus en het verst weg was de sterrensfeer. Hij geloofde dat de Maan schijnt door weerkaatst zonlicht.
Het beste overzicht van Plato’s opvattingen kan misschien worden verkregen door na te gaan waaruit volgens hem een goede opvoeding moest bestaan. Hier volgt zijn leerplan:

… de exacte wetenschappen – rekenkunde, vlakke en vaste meetkunde, astronomie en harmonica – zouden eerst tien jaar worden bestudeerd om de geest vertrouwd te maken met relaties die alleen door het denken kunnen worden begrepen. Vijf jaar zouden dan worden besteed aan de nog strengere studie van de “dialectiek”. Dialectiek is de kunst van het gesprek, van vraag en antwoord; en volgens Plato is dialectische vaardigheid het vermogen om vragen te stellen en te beantwoorden over de essenties van de dingen. De dialecticus vervangt hypothesen door zekere kennis, en zijn doel is alle wetenschap, alle kennis, te grondvesten op een ‘niet-hypothetisch eerste beginsel’.

Plato’s Academie bloeide tot 529 n.Chr. toen zij werd gesloten door de christelijke keizer Justinianus, die beweerde dat zij een heidens instituut was. Na 900 jaar is het de langst overgebleven universiteit die bekend is.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.