Knights Templar

De Tempeliers, opgericht rond 1119 n.Chr. en door de paus erkend in 1129 n.Chr., was een katholieke middeleeuwse militaire orde waarvan de leden krijgskunst combineerden met een monastiek leven met als doel het verdedigen van christelijke heilige plaatsen en pelgrims in het Midden-Oosten en elders. De ridders, met hun hoofdkwartier te Jeruzalem en vervolgens te Akko, vormden een belangrijk en elitair onderdeel van de kruisvaarderlegers, en zij kregen de controle over zowel kastelen als landerijen in de Levant en in heel Europa. Beschuldigd van ketterij, corruptie, en het uitvoeren van verboden praktijken, werd de orde aangevallen in Frankrijk door koning Philips IV (r. 1285-1314 CE) op vrijdag 13 oktober 1307 CE en vervolgens officieel ontbonden door paus Clemens V (r. 1305-1314 CE) in 1312 CE.

Stichting & Vroege Geschiedenis

De orde werd gevormd ca. 1119 CE toen zeven ridders, onder leiding van een Franse edelman uit Champagne, Hugh of Payns, zwoeren christelijke pelgrims in Jeruzalem en het Heilige Land te verdedigen en zo een broederschap stichtten die kloostergeloften aflegde en samenleefde in een gesloten gemeenschap. In 1120 gaf Kalewijn II, de koning van het Koninkrijk Jeruzalem (r. 1118-1131 CE), de ridders zijn paleis, de voormalige Aqsa Moskee op de Tempelberg van Jeruzalem, om te gebruiken als hun hoofdkwartier. Het gebouw werd algemeen aangeduid als ‘de Tempel van Salomo’ en zo werd de broederschap al snel bekend als ‘de Orde van de Ridders van de Tempel van Salomo’ of eenvoudigweg de ‘Tempeliers’.

Verwijder advertenties

Advertentie

Officieel erkend als een orde door paus Honorius II (r. 1124-1130 CE) op het Concilie van Troyes in januari 1129 CE (de eerste militaire orde die werd opgericht), werden de Tempeliers aanvankelijk beschouwd als een tak van de Cisterciënzers. In 1145 kregen de ridders van de orde toestemming om de witte mantel met capuchon te dragen die de cisterciënzer monniken zich eigen hadden gemaakt. De ridders namen spoedig hun kenmerkende witte mantel aan en begonnen het insigne van een rood kruis op een witte achtergrond te gebruiken. Er was geen beletsel om te vechten wat de religieuze doctrine betrof, op voorwaarde dat de zaak rechtvaardig was – de kruistochten en de verdediging van het Heilige Land waren zo’n zaak – en dus kreeg de orde de officiële steun van de Kerk. De eerste grote veldslag waarbij Tempeliers betrokken waren was in 1147 CE tegen de Moslims tijdens de Tweede Kruistocht (1147-1149 CE).

Donaties aan de orde kwamen in allerlei vormen, maar geld, land, paarden, militaire uitrusting, & levensmiddelen waren de meest voorkomende.

De orde groeide dankzij donaties van aanhangers die hun belangrijke rol bij de bescherming van de kleine christelijke staten in de Levant erkenden. Anderen, van de nederigsten tot de rijken, gaven wat ze konden om eenvoudigweg te helpen zorgen voor zowel een beter hiernamaals als, omdat donoren genoemd konden worden in gebedsdiensten, misschien een beter leven in het hier en nu. Giften kwamen in allerlei vormen, maar geld, land, paarden, militaire uitrusting en levensmiddelen waren de meest voorkomende. Soms werden privileges geschonken die de orde hielpen besparen op haar eigen uitgaven. De Tempeliers investeerden hun geld ook door inkomstengenererende eigendommen te kopen, zodat de orde boerderijen, wijngaarden, molens, kerken, stadjes en alles wat ze maar een goede investering vonden, ging bezitten.

Verwijder advertenties

Advertentie

Een andere stimulans voor de schatkist van de orde waren buit en nieuw land verkregen als gevolg van succesvolle campagnes, terwijl ook tribuut kon worden gewonnen uit veroverde steden, land gecontroleerd door Tempeliers kastelen, en zwakkere rivaliserende staten in de Levant. Uiteindelijk was de orde in staat om in de meeste West-Europese staten filialen op te richten, die belangrijke bronnen van inkomsten en nieuwe rekruten werden.

Zegel van de Tempeliers
door Onbekende Kunstenaar (Publiek Domein)

Het geld stroomde weliswaar uit alle hoeken van Europa binnen, maar er moesten ook hoge kosten worden gemaakt. Het onderhoud van de ridders, hun schildknapen, paarden (ridders hadden er vaak vier), harnassen en uitrusting was een grote aanslag op de financiën van de tempeliers. Er moesten belastingen worden betaald aan de staat, giften aan het pausdom, en soms tienden aan de kerk, en er moesten steekpenningen worden betaald aan plaatselijke hoogwaardigheidsbekleders, terwijl het opdragen van missen en andere diensten ook niet onaanzienlijke kosten met zich meebracht. De Tempeliers hadden ook een liefdadig doel en werden geacht de armen te helpen. Een tiende van het geproduceerde brood werd bijvoorbeeld als aalmoes aan de behoeftigen uitgedeeld. Tenslotte leidden militaire rampen tot enorme verliezen van zowel manschappen als bezittingen. De exacte rekeningen van de Tempeliers zijn niet bekend, maar het is meer dan waarschijnlijk dat de orde nooit zo rijk was als iedereen dacht.

Liefhebbers van geschiedenis?

Teken in voor onze wekelijkse e-mail nieuwsbrief!

Vanaf het midden van de 12e eeuw na Christus, breidden de Tempeliers hun invloed uit en vochten mee in de kruistochtcampagnes in Iberië (de ‘Herovering’) voor verschillende heersers in Spanje en Portugal. De Tempeliers waren ook actief in de Baltische kruistochten tegen heidenen en in de 13e eeuw bezaten zij landgoederen van Engeland tot Bohemen en waren zij een werkelijk internationale militaire orde geworden die over enorme middelen beschikte (manschappen, wapens, uitrusting en een omvangrijke zeevloot). De Tempeliers hadden een model opgesteld dat door andere militaire ordes, zoals de Hospitaalridders en de Teutoonse Ridders, zou worden gekopieerd. Er was echter één gebied waarin de Tempeliers werkelijk uitblonken: het bankwezen.

Middeleeuwse bankiers

De Tempeliersgemeenschappen of kloosters werden door de plaatselijke bevolking als een veilige plaats beschouwd en werden opslagplaatsen voor geld, juwelen en belangrijke documenten. De orde had haar eigen kasreserves die al in 1130 werden gebruikt voor leningen tegen rente. De Tempeliers stonden zelfs toe dat mensen geld in een klooster deponeerden en, mits zij een passende brief konden tonen, dat geld overmaakten naar en vervolgens opnamen uit een ander klooster. Een andere vroege bankdienst bestond erin dat mensen bij de Tempeliers een rekening-courant konden aanhouden, wat men tegenwoordig een rekening-courant zou noemen, door regelmatig geld te storten en de Tempeliers namens de rekeninghouder vaste bedragen te laten uitbetalen aan wie maar was aangewezen. In de 13e eeuw waren de Tempeliers zulke bekwame en betrouwbare bankiers geworden dat de koningen van Frankrijk en andere edelen hun schatkisten bij de orde onderbrachten. Koningen en edelen die op kruistocht gingen naar het Heilige Land, om hun legers ter plaatse te betalen en in hun bevoorradingsbehoeften te voorzien, stuurden vaak grote sommen contant geld naar de tempeliers die later in de Levant konden worden opgenomen. De Tempeliers leenden zelfs geld uit aan heersers en werden zo een belangrijk element in de steeds geraffineerdere financiële structuur van het laatmiddeleeuwse Europa.

Organisatie &Werving

Rekruten kwamen uit heel West-Europa, hoewel Frankrijk de grootste bron was. Ze werden gemotiveerd door een gevoel van religieuze plicht om de christenen overal te verdedigen, maar vooral het Heilige Land en zijn heilige plaatsen, als een boetedoening voor begane zonden, als een middel om toegang tot de hemel te garanderen, of meer aardse redenen zoals een zoektocht naar avontuur, persoonlijk gewin, sociale promotie of gewoon een regelmatig inkomen en fatsoenlijke maaltijden. Rekruten moesten vrije mannen van wettige geboorte zijn, en als zij ridder wilden worden, moesten zij vanaf de 13e eeuw van ridderlijke afstamming zijn. Hoewel zeldzaam, kon een gehuwde man lid worden, mits zijn echtgenote daarmee instemde. Van veel rekruten werd verwacht dat zij een aanzienlijke donatie zouden doen bij hun toetreding tot de orde, en aangezien schulden een no-no waren, was de financiële status van een rekruut zeker een overweging. Hoewel sommige minderjarigen tot de orde toetraden (natuurlijk gestuurd door hun ouders, in de hoop op een nuttige militaire opleiding voor een jongere zoon die het familiebezit niet zou erven), waren de meeste nieuwe rekruten bij de Tempeliers halverwege de twintig. Soms kwamen de rekruten pas laat in hun leven. Een voorbeeld hiervan is de grote Engelse ridder Sir William Marshal (d. 1219 CE), die, zoals veel edelen, vlak voor zijn dood toetrad tot de orde, hen geld naliet in zijn testament, en zo werd begraven in Temple Church, Londen, waar zijn beeltenis vandaag de dag nog steeds te zien is.

Verwijder advertenties

Advertentie

Temple Church, London
door John Salmon (CC BY-SA)

Er waren twee rangen binnen de orde: ridders en sergeanten, waarbij de laatste groep bestond uit niet-militairen en leken. De meeste rekruten behoorden tot de tweede groep. Het aantal ridders in de hele orde was inderdaad verrassend klein. Er waren misschien maar een paar honderd volle Tempeliers ridders tegelijk, soms oplopend tot 500 ridders in tijden van intense oorlogsvoering. Deze ridders waren sterk in de minderheid bij andere soldaten die door de orde werden ingezet, zoals infanterie (de sergeanten of rekruten uit de vazallanden) en huurlingen (vooral boogschutters), maar ook schildknapen, bagagedragers en andere niet-strijders. Andere leden van de orde waren priesters, ambachtslieden, arbeiders, bedienden, en zelfs sommige vrouwen die lid waren van aangesloten nonnenkloosters.

De orde werd geleid door de Grootmeester die aan de top stond van een machtspiramide. Kloosters waren gegroepeerd in geografische regio’s bekend als priorijen.

De orde werd geleid door de Grootmeester die aan de top van een machtspiramide stond. Kloosters waren gegroepeerd in geografische regio’s bekend als priorijen. In onrustige gebieden, zoals de Levant, waren veel kloosters in kastelen gevestigd, terwijl ze elders werden opgericht om gebieden te controleren die de orde in eigendom had. Elk klooster werd geleid door een “preceptor” of “commandeur” en bracht verslag uit aan het hoofd van de priorij waar zijn klooster zich bevond. Brieven, documenten en nieuwsberichten gingen heen en weer tussen kloosters, allemaal voorzien van het zegel van de orde – meestal twee ridders op één paard – om een zekere eenheid tussen ver van elkaar gelegen takken te bevorderen. Kloosters stuurden gewoonlijk een derde van hun inkomsten naar het hoofdkwartier van de orde. De Grootmeester verbleef in het hoofdkwartier te Jeruzalem, en vervolgens te Akko vanaf 1191 n.C., en op Cyprus vanaf 1291 n.C. Daar werd hij bijgestaan door andere hooggeplaatste functionarissen zoals de Grootcommandant en de Maarschalk, samen met lagere functionarissen die belast waren met specifieke benodigdheden zoals kleding. Er waren af en toe vergaderingen of kapittels van vertegenwoordigers uit de hele orde en kapittels op provinciaal niveau, maar er schijnt een grote mate van autonomie te zijn geweest in plaatselijke kloosters, en alleen episodes van grove misdragingen werden ooit gesanctioneerd.

Steun onze Non-Profit Organisatie

Met uw hulp creëren wij gratis inhoud die miljoenen mensen helpt geschiedenis te leren over de hele wereld.

Lid worden

Verwijder advertenties

Advertentie

Uniforme & Regels

De ridders legden bij hun intrede in de orde een gelofte af, ongeveer zoals in kloosters, hoewel niet zo streng en zonder de beperking dat zij altijd binnen hun gemeenschappelijke accommodatie moesten blijven. Gehoorzaamheid aan de Grootmeester was de belangrijkste belofte die moest worden afgelegd, het bijwonen van de kerkdiensten was verplicht, het celibaat ook, en de gemeenschappelijke maaltijden (die, om de zoveel dagen, vlees bevatten) waren een gegeven. Wereldse genoegens waren niet toegestaan, en daartoe behoorden typisch ridderlijke bezigheden als jagen en rochelen en het niet dragen van opzichtige kleding en wapens waar normale ridders bekend om stonden. Riemen waren bijvoorbeeld vaak een versieringsmiddel, maar de Tempeliers droegen slechts een eenvoudige wollen koordriem als symbool van kuisheid.

Tempelier ridders droegen een witte mantel en mantel over hun harnas, zoals reeds vermeld, en droegen een rood kruis op hun linkerborst. Het rode kruis verscheen ook op het livrei van de paarden en op de vaandel van de orde. Hierdoor onderscheidden zij zich van de Hospitaalridders (die een wit kruis droegen op een zwarte achtergrond) en de Teutoonse Ridders (die een zwart kruis droegen op een witte achtergrond). De schilden van de Tempeliers daarentegen waren gewoonlijk wit met een dikke zwarte horizontale streep over de bovenkant. Sergeanten droegen een bruine of zwarte mantel of mantel. Een ander onderscheidend kenmerk van Tempeliers was dat ze allemaal baarden lieten groeien en kort (naar middeleeuwse maatstaven) haar hadden.

Verwijder Advertenties

Advertentie

Broederridders konden hun eigen persoonlijke bezittingen hebben (roerend of onroerend), in tegenstelling tot in sommige andere militaire ordes. Ook op het gebied van kleding waren de zaken iets minder strikt; de Tempeliers mochten in het voorjaar en de zomer linnen dragen (niet alleen wol), een beslissing die ongetwijfeld door leden in warmere klimaten werd gewaardeerd. Als de voorschriften van de orde, die bekend staan als de Regel, niet werden opgevolgd, werden leden gestraft, wat kon variëren van intrekking van privileges tot geseling en zelfs levenslange gevangenisstraf.

De kruistochten

Geschoold met lans, zwaard en kruisboog, en goed bewapend, waren de Tempeliers en andere militaire ordes het best getraind en uitgerust van alle leden van een kruisvaardersleger. Daarom werden zij vaak ingezet om de flanken, de voorhoede en de achterhoede van een leger in het veld te beschermen. De Tempeliers stonden vooral bekend om hun gedisciplineerde cavalerie charges, waarbij zij in hechte formaties door vijandelijke linies scheurden en een ravage aanrichtten die vervolgens kon worden uitgebuit door geallieerde troepen die hun opmars volgden. Ze waren ook zeer gedisciplineerd, zowel in de strijd als in het kamp, met strenge straffen voor ridders die hun orders niet opvolgden, inclusief uitzetting uit de orde voor het verliezen van een zwaard of paard door onvoorzichtigheid. Dit gezegd hebbende, kon de orde als geheel voor een kruistochtcommandant moeilijk te controleren zijn, gezien het feit dat zij vaak de meest ijverige en gretige troepen waren om eer en glorie te behalen.

Richard I marcheert naar Jeruzalem
door James William Glass (Public Domain)

De tempeliers kregen vaak de taak om belangrijke passen te verdedigen, zoals bij Amanus ten noorden van Antiochië. Zij verwierven landerijen en kastelen die de Kruisvaardersstaten zelf niet konden onderhouden wegens gebrek aan mankracht. Zij herbouwden ook verwoeste of geheel nieuwe kastelen om het christelijke Oosten beter te kunnen verdedigen. De Tempeliers vergaten ook nooit hun oorspronkelijke functie als beschermer van de pelgrims, en zij bemande vele kleine forten langs de pelgrimsroutes in de Levant of traden op als lijfwacht.

Hoewel zij betrokken waren bij vele successen, zoals het beleg van Akko in 1189-91 CE, Damietta in 1218-19 CE, en Constantinopel in 1204 CE, waren er ook enkele grote nederlagen onderweg, en door hun krijgshaftige reputatie konden de Tempeliers meestal verwachten te worden terechtgesteld als zij ooit gevangen werden genomen. Bij de slag van La Forbie in Gaza in oktober 1144 versloeg een Ayyubidisch leger een groot Latijns leger en werden 300 Tempeliers gedood. 230 gevangen Tempeliers werden onthoofd na de Slag bij Hattin in 1187 CE, gewonnen door het leger van Saladin, Sultan van Egypte en Syrië (r. 1174-1193 CE). Meer belangrijke leden van de orde werden, zoals typisch was voor die periode, voor losgeld opgeofferd. Het Tempelierskasteel te Gaza moest worden opgegeven om de vrijlating te verkrijgen van de gevangen Meester na dezelfde slag. Een andere zware nederlaag kwam er in 1250 CE de slag van Mansourah in Egypte tijdens de Zevende Kruistocht (1248-1254 CE). Het uitgebreide netwerk van kloosters leek echter altijd in staat om elk verlies in middelen en mankracht aan te vullen.

Kritiek, Proces & Afschaffing

Grotendeels een wet op zichzelf en een krachtige militaire bedreiging, werden de westerse heersers op hun hoede voor de militaire ordes, vooral toen zij een enorm netwerk van landerijen en geldreserves begonnen op te bouwen. Net als andere militaire ordes werden ook de Tempeliers er lang van beschuldigd hun privileges te misbruiken en zoveel mogelijk winst uit hun financiële transacties te halen. Ze werden beschuldigd van corruptie en bezwijken voor grote trots en gierigheid. Critici zeiden dat zij een te zacht leven leidden en geld verspilden dat beter kon worden besteed aan het onderhouden van troepen voor de Heilige Oorlog. Zij werden ervan beschuldigd middelen te verspillen om te concurreren met rivaliserende ordes, vooral de Hospitaalridders. Ook was er het oude argument dat monniken en krijgers geen verenigbare combinatie waren. Sommigen verweet de orde zelfs dat zij niet geïnteresseerd was in het bekeren van moslims, maar hen eenvoudigweg wilde uitschakelen. De meeste van deze kritieken waren gebaseerd op onwetendheid over de zaken van de orde, een overdrijving van hun werkelijke rijkdom in reële termen, en een algemeen gevoel van jaloezie en achterdocht.

Miravet Castle, Spain
door PMRMaeyaert (CC BY)

Aan het einde van de 13e eeuw vonden velen dat de militaire ordes te onafhankelijk waren en dat een samensmelting van de ordes tot één orgaan de beste oplossing was om ze meer verantwoording te laten afleggen aan de kerk en de heersers van de afzonderlijke staten. Vervolgens, vanaf ongeveer 1307 CE, circuleerden er veel ernstiger beschuldigingen tegen de Tempeliers. Er werd gezegd dat zij Christus als God, de kruisiging en het kruis ontkenden. Er waren geruchten dat de inwijding in de broederschap het vertrappen van, spugen op en urineren op een kruisbeeld inhield. Deze beschuldigingen werden openbaar gemaakt, met name door de regering van Frankrijk. Ook de gewone geestelijkheid was jaloers op de rechten van de orde, zoals die van de begrafenis, een potentieel lucratieve bijverdienste voor elke plaatselijke kerk. Het politieke en religieuze establishment sloten zich aaneen met het doel de Tempeliers te vernietigen. Het verlies van de Kruisvaardersstaten in de Levant in 1291 CE kan een aanleiding zijn geweest (hoewel velen nog steeds dachten dat het mogelijk was ze te heroveren, en daarvoor waren de militaire ordes nodig).

Op vrijdag 13 oktober 1307 CE beval koning Philips IV van Frankrijk de arrestatie van alle Tempeliers in Frankrijk. Zijn beweegredenen blijven onduidelijk, maar moderne historici suggereren onder meer de militaire dreiging van de Tempeliers, de wens om hun rijkdom te verwerven, een kans om een politiek en prestigevoordeel te behalen ten opzichte van het pausdom, en zelfs dat Filips de geruchten tegen de orde daadwerkelijk geloofde. Aan de ontkenning van Christus en het gebrek aan eerbied voor het kruis werden nog beschuldigingen toegevoegd van het bevorderen van homoseksuele praktijken, onfatsoenlijk zoenen en het aanbidden van afgoden. Aanvankelijk verdedigde paus Clemens V (r. 1305-1314 CE) deze ongefundeerde aanval op wat toch een van zijn militaire ordes was, maar Filips slaagde erin verschillende tempeliers, waaronder de grootmeester Jacobus van Molay, tot bekentenissen te bewegen. Als gevolg hiervan beval de paus de arrestatie van alle Tempeliers in West-Europa, en hun bezittingen werden in beslag genomen. De Tempeliers konden zich niet verzetten, behalve in Aragon waar een aantal tot 1308 CE standhielden in hun kastelen.

Een proces volgde in Parijs in 1310 CE, waarna 54 broeders op de brandstapel werden verbrand. In 1314 werden de Grootmeester van de orde, Jacobus van Molay, en de voorganger van Normandië, Geoffrey van Charney, eveneens verbrand, wederom in Parijs, waarbij de eerste nog steeds zijn onschuld bewees toen hij naar zijn brandstapel werd gedragen. Over het lot van de orde als geheel werd echter beslist door het Concilie van Vienne in 1311. Onderzoek dat in de voorgaande drie jaar was gedaan naar de zaken van de orde in heel Europa werd overwogen, evenals de bekentenissen (waarschijnlijk verkregen door marteling), die van ongelijke aard waren – de meeste ridders in Frankrijk en Italië, en drie uit Engeland bekenden alle beschuldigingen, maar geen enkele ridder deed dat met betrekking tot de ernstigste beschuldigingen uit Cyprus of het Iberisch schiereiland. Een groep ridders die was opgeroepen om hun verdediging te horen, werd uiteindelijk niet opgeroepen, en toen Filips bij het concilie aankwam, verklaarde de paus de orde officieel ontbonden op 3 april 1312 CE, hoewel de reden eerder was gelegen in het beschadigende verlies van haar reputatie dan in een uitspraak van schuld. Fysiek bewijs voor de beschuldigingen – archiefstukken, beelden van afgoden enz. – is nooit geleverd. Bovendien trokken vele ridders later hun bekentenissen in, zelfs toen zij reeds veroordeeld waren, en het had geen zin dit te doen.

De meerderheid van de voormalige Tempeliers werd met pensioen gestuurd en het werd hen verboden zich bij een andere militaire orde aan te sluiten. Veel van de bezittingen van de Tempeliers werden op 2 mei 1312 op bevel van de paus overgedragen aan de Hospitaalridders. Veel land en geld kwamen echter terecht in de zakken van edelen, vooral in Castilië. De aanval op de Tempeliers had verder weinig effect op de andere militaire ordes. De discussie om ze allemaal samen te voegen tot één eenheid liep op niets uit, en de Teutoonse Ridders, die waarschijnlijk meer kritiek verdienden dan welke andere orde ook, werden gered door hun nauwe banden met wereldlijke Duitse heersers. De Teutoonse Ridders verplaatsten hun hoofdkwartier van Wenen naar het meer afgelegen Pruisen, terwijl de Hospitaalridders wijselijk hun hoofdkwartier verplaatsten naar het veiliger Rhodos, beide verplaatsingen in 1309 n.C. en waarschijnlijk hebben zij hun voortbestaan in de een of andere vorm tot op de dag van vandaag verzekerd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.