Soil-transmitted helminth infections are among the most common infections worldwide and affect the poorest and most deprived communities. Zij worden overgebracht door eieren in menselijke fecaliën, die op hun beurt de bodem verontreinigen in gebieden met slechte sanitaire voorzieningen.
De belangrijkste soorten die mensen besmetten zijn de rondworm (Ascaris lumbricoides), de zweepworm (Trichuris trichiura) en de haakwormen (Necator americanus en Ancylostoma duodenale.
Bodemoverdraagbare helminth infecties zijn wijdverspreid in alle WHO regio’s. Intestinale wormen veroorzaken een breed scala aan symptomen, waaronder intestinale manifestaties (diarree, buikpijn), algemene malaise en zwakte. Haakwormen veroorzaken chronisch intestinaal bloedverlies met bloedarmoede tot gevolg.
Volgens de laatste schattingen moeten meer dan 880 miljoen kinderen voor deze parasieten worden behandeld.
De bestrijdingsmaatregelen van de WHO zijn gebaseerd op de periodieke toediening van anthelminthica aan risicogroepen, ondersteund door de noodzaak van verbetering van de sanitaire voorzieningen en gezondheidsvoorlichting.
De WHO beveelt een jaarlijkse behandeling aan in gebieden waar de prevalentie van door de bodem overgedragen helminthiase tussen 20% en 50% ligt, en een tweejaarlijkse behandeling in gebieden met een prevalentie van meer dan 50%.
Morbiditeit en symptomen
De morbiditeit houdt rechtstreeks verband met de wormlast: hoe groter het aantal wormen in de besmette persoon, hoe groter de ernst van de ziekte zal zijn.
Bodemoverdraagbare helminten tasten de voedingstoestand van de besmette persoon op vele manieren aan, soms met de dood tot gevolg door:
- negatieve invloed op de voedingstoestand (veroorzaakt darmbloedingen, verlies van eetlust, diarree of dysenterie, en verminderde opname van micronutriënten);
- verslechtering van schoolprestaties;
- veroorzaken van complicaties die chirurgisch ingrijpen vereisen (d.w.z.Intestinale obstructie en rectale prolaps).
Gelijktijdige infecties met andere parasietensoorten komen vaak voor en kunnen extra effecten hebben op de voedingstoestand en de pathologie van de organen.