Torcello was het eerste Venetië. Het eiland werd in de 5e eeuw bewoond door vluchtelingen van het vasteland die aan de plunderingen van een invasie van barbaren wilden ontsnappen door zich te vestigen op land dat niemand wilde hebben en dat voor een invasieleger moeilijk te bereiken was: wadden midden tussen zoutpannen in het midden van een lagune.
Torcello floreerde tegen de verwachtingen in, maar plagen en malaria ontvolkten het eiland, en slib en groeiende moerassen maakten het steeds moeilijker om het te bereiken. De bevolking verhuisde opnieuw, dit keer naar de eilanden van het huidige Venetië. In de 14de eeuw. Torcello was zo goed als verlaten.
Heden ten dage, vanaf het uitkijkpunt boven op de vrijstaande klokkentoren op dit slaperige, half verlaten eiland, kun je je de onwaarschijnlijke geschiedenis van deze oude vluchtoord voorstellen. Het uitzicht vanaf de klokkentoren van Torcello heeft inderdaad de verbeelding geprikkeld van enkele van de grootste schrijvers uit de geschiedenis.
In het midden van de 18e eeuw beschreef de Engelse kunsthistoricus John Ruskin, in zijn terecht beroemde en al even beroemde krankzinnige tour de force The Stones of Venice, het uitzicht vanaf de klokkentoren als “een van de meest opmerkelijke scènes in deze wijde wereld van ons.”
“Zo ver het oog reikt,” schrijft Ruskin, “een woeste woestenij van zeemoerassen, grauw en asgrauw; niet zoals onze noordelijke heidevelden met hun gitzwarte poelen en purperen heidevelden, maar levenloos, de kleur van jute, met bedorven zeewater dat door de wortels van het scherpe onkruid sijpelt, en dat door de sliertige kanalen heen en weer glinstert.”
Hij draagt ons op te kijken, eerst naar de besneeuwde bergen in het oosten, dan naar de Adriatische Zee in het westen; hij kon het gebulder van haar golven vanuit deze toren horen, of dacht het te horen. Dan vraagt hij ons naar het zuiden te kijken, over de rode daken van het groepje kleine huizen, de verlaten kapel en de kerk eronder. In de verte, aan de overkant van de kalme lagune, vraagt hij ons de torens en palazzi van Venetië aan de horizon te zien.
Toen Henry James hier niet lang daarna langskwam, stelde de romanschrijver zich Torcello voor als een vuilnisbelt. “Torcello,” schreef hij, “was de moederstad van Venetië, en zij ligt daar nu, slechts een vergaan overblijfsel, als een groep door weer en wind gebleekte ouderlijke beenderen die oneervol onbegraven zijn gelaten.”
Ernest Hemingway woonde in 1948 op Torcello om zijn eigen toevluchtsoord te vinden (niet voor barbaren, maar voor de Venetiaanse feestscene), en om te schrijven en op vogels te jagen. Op een dag beklom hij de trappen van de campanile en nam een verrekijker mee. Terwijl hij dit uitzicht overzag, dacht hij na over zijn eigen reis naar Torcello, en waar hij hierna naar toe zou gaan.