De onderstaande richtlijn is belangrijk voor de manier waarop we codes voor sociale gezondheidsdeterminanten rapporteren.
I.B.14 Voor sociale gezondheidsdeterminanten: zelfgerapporteerde documentatie van de patiënt kan ook worden gebruikt om codes voor sociale gezondheidsdeterminanten toe te wijzen, zolang de zelfgerapporteerde informatie van de patiënt wordt afgetekend door en opgenomen in het gezondheidsdossier door hetzij een clinicus, hetzij een zorgverlener.
Hoofdstuk 1 Richtlijnen
Onder dit hoofdstuk zijn er belangrijke updates voor de COVID-19 codering, waaronder de volgende:
I.C.1.g.1.a. Codeer alleen bevestigde gevallen: Codeer alleen bevestigde diagnose van de 2019 nieuwe coronavirusziekte (COVID-19) zoals gedocumenteerd door de aanbieder of documentatie van een positief COVID-19-testresultaat. Als de zorgverlener “vermoedelijk”, “mogelijk” of “inclusief COVID-19” documenteert, wijs dan geen code U07.1 toe. Codeer in plaats daarvan de gerapporteerde tekenen en symptomen.
I.C.1.g.1.b. Opeenvolging van codes: Wanneer COVID-19 voldoet aan de definitie van hoofddiagnose, moet code U07.1, COVID-19, eerst worden gevolgd, behalve wanneer een andere richtlijn vereist dat bepaalde codes eerst worden gevolgd, zoals verloskunde, sepsis, of transplantatiecomplicaties.
I.C.1.g.1.c Acute respiratoire manifestaties van COVID-19: Wanneer de reden voor de ontmoeting/opname een respiratoire manifestatie van COVID-19 is, kent u code U07.1, COVID-19, toe als de hoofd-/eerstgenoemde diagnose en kent u code(s) voor de respiratoire manifestatie(s) toe als aanvullende diagnoses.
Voorbeelden:
- Pneumonie bevestigd door COVID U07.1, J12.89
- Acute Bronchitis bevestigd als gevolg van COVID U07.1, J40
- Lage luchtweginfectie COVID gedocumenteerd als zijnde geassocieerd met LRI, U07.1, J22
- COVID gedocumenteerd als samenhangend met infectie van de luchtwegen, NOS U07.1, J98.8
- Acute respiratoire insufficiëntie als gevolg van COVID, U07.1, J96.0-
I.C.1G.1.d. Niet-respiratoire manifestaties van COVID-19: Wanneer de reden voor het bezoek/de opname een niet-respiratoire manifestatie (bv. virale enteritis) van COVID-19 is, wijs dan U07.1 toe als hoofddiagnose en de manifestatie(s) als bijkomende diagnoses.
I.C.1.g.1.e. Blootstelling aan COVID-19: Voor asymptomatische personen met daadwerkelijke of vermoedelijke blootstelling aan COVID-19, code Z20.828, Contact met en (vermoedelijke) blootstelling aan andere virale overdraagbare ziekten toekennen.
Voor symptomatische personen met daadwerkelijke of vermoedelijke blootstelling aan COVID-19 en de infectie is uitgesloten, of de testresultaten zijn niet doorslaggevend of onbekend, code Z20.828 toekennen. Contact met en (vermoedelijke) blootstelling aan andere virale overdraagbare ziekten. Zie richtlijn I.C.21.c.1. Als COVID-19 wordt bevestigd, zie richtlijn I.C.1.g.1.a.
I.C.1.g.1.f. Screening op COVID-19:Tijdens de COVID-19 pandemie is een screeningcode over het algemeen niet aangewezen. Voor ontmoetingen voor COVID-19-testen, inclusief preoperatieve testen, codeert u als blootstelling aan COVID-19 (richtlijn I.C.1.g.1.e).
I.C.1.g.1.g. Signalen en symptomen zonder definitieve diagnose van COVID-19: Als een patiënt met tekenen/symptomen die in verband worden gebracht met COVID-19 ook een feitelijk of vermoedelijk contact heeft met of blootstelling heeft aan iemand die COVID-19 heeft, wijs dan Z20.828, Contact met en (vermoedelijke) blootstelling aan andere virale overdraagbare ziekten, toe als een aanvullende code.
Als een patiënt tekenen/symptomen vertoont die met COVID-19 in verband kunnen worden gebracht (zoals koorts, enz.) maar er nog geen definitieve diagnose is gesteld, wijs dan de juiste code(s) toe voor elk van de aanwezige tekenen en symptomen.
I.C.1.g.1.g.i. Persoonlijke voorgeschiedenis van COVID-19: Voor patiënten met een voorgeschiedenis van COVID-19, code Z86.19,
I.C.1.g.1.h. toekennen. Asymptomatische personen die positief testen op COVID-19:Voor asymptomatische personen die positief testen op COVID-19, zie richtlijn 1.C.1.g.1.a.Hoewel het individu asymptomatisch is, heeft het individu positief getest en wordt beschouwd als hebbende de COVID-19 infectie.
I.C.1.g.1Voor een ontmoeting voor het testen van antilichamen die niet wordt uitgevoerd om een huidige COVID-19-infectie te bevestigen, noch een vervolgtest is na het verdwijnen van COVID-19, kent u Z01.84 toe, Encounter for antibody response examination.
Volg de toepasselijke richtlijnen hierboven als de persoon wordt getest om een huidige COVID-19-infectie te bevestigen.
Hoofdstuk 4 Richtlijnen
I.C.4.a.3Diabetes mellitus en het gebruik van insuline, orale hypoglykemie en injecteerbare niet-insuline geneesmiddelen:Als de patiënt wordt behandeld met zowel insuline als een injecteerbaar niet-insuline antidiabetisch geneesmiddel, wijs dan codes Z79.4, langdurig (huidig) gebruik van insuline, en Z79.899, Andere langdurige (huidig) geneesmiddelentherapie, toe.
Als de patiënt wordt behandeld met zowel orale hypoglykemische geneesmiddelen als een injecteerbaar niet-insuline antidiabetisch geneesmiddel, kent u de codes Z79.84, Langdurig (actueel) gebruik van orale hypoglykemische geneesmiddelen, en Z79.899, Andere langdurige (actuele) geneesmiddelentherapie.
(OPMERKING: Deze richtlijnterminologie wordt ook gebruikt in I.C.4.a.6 Secundaire diabetes mellitus.)
Hoofdstuk 9 Richtlijnen
Vergduidelijking voor I.C.9.a.3 Hypertensieve CKD en acuut nierfalen: Bij patiënten met zowel acuut nierfalen als chronische nierziekte moet ook het acute nierfalen worden gecodeerd. Volgorde volgens de omstandigheden van de opname/het voorval.
Hoofdstuk 10 Richtlijnen
I.C.10.e. Aan vaping gerelateerde aandoeningen: Voor patiënten die zich presenteren met aandoening(en) die verband houden met vaping, kent u code U07.0, Vaping-gerelateerde aandoening, toe als hoofddiagnose. Voor longletsel als gevolg van vaping alleen code U07.0 toekennen. Ken aanvullende codes toe voor andere verschijnselen, zoals acuut ademhalingsfalen (subcategorie J96.0-) of pneumonitis (code J68.0).
Gerelateerde ademhalingssymptomen en symptomen als gevolg van vaping, zoals hoesten, kortademigheid, etc., worden niet apart gecodeerd, wanneer een definitieve diagnose is gesteld. Het zou echter passend zijn om eventuele gastro-intestinale symptomen, zoals diarree en buikpijn, apart te coderen.
Hoofdstuk 15 Richtlijnen
I.C.15.k. Puerperale sepsis: Code O85 mag niet worden toegekend voor sepsis na een obstetrische ingreep (Zie rubriek 1.C.1.d.5.b., Sepsis als gevolg van een postprocedurele infectie).
I.C.15.s. COVID-19 infectie tijdens zwangerschap, bevalling en het kraambed: Tijdens zwangerschap, bevalling of het kraambed, wanneer COVID-19 de reden voor opname/opname is, moet O98.5-, Andere virale aandoeningen die zwangerschap, bevalling en kraambed compliceren, worden gevolgd als de hoofd-/eerstgenoemde diagnose, gevolgd door en code U07.1, COVID-19, en de juiste codes voor bijbehorende manifestatie(s) moeten worden toegewezen als aanvullende diagnoses. Codes van hoofdstuk 15 hebben altijd voorrang bij de volgorde.
Als de reden voor opname/afspraak geen verband houdt met COVID-19, maar de patiënt tijdens de opname/afspraak positief test op COVID-19, moet de juiste code voor de reden voor opname/afspraak worden gevolgd als de hoofd-/eerst-genoteerde diagnose, en de codes O98.5- en U07.1, evenals de juiste codes voor geassocieerde COVID-19 manifestaties, moeten worden toegewezen als aanvullende diagnoses.
Hoofdstuk 16 Richtlijnen
I.C.16.h. COVID-19 Infectie bij pasgeborene: Voor een pasgeborene die positief test op COVID-19, code U07.1, COVID19, en de juiste codes voor bijbehorende manifestatie(s) bij pasgeborenen/ pasgeborenen toewijzen bij gebrek aan documentatie die wijst op een specifieke vorm van overdracht. Voor een pasgeborene die positief test op COVID-19 en waarbij de zorgverlener aantoont dat de aandoening in utero of tijdens de geboorte werd opgelopen, kent u de codes P35.8, Andere aangeboren virale aandoeningen, en U07.1, COVID-19, toe. Bij het coderen van de geboorte-episode in een pasgeborenendossier moet de juiste code uit categorie Z38, Levendgeborenen volgens geboorteplaats en type bevalling, worden toegewezen als hoofddiagnose.
Hoofdstuk 21 Richtlijnen
I.C.21.c.6 Observatie: De observatiecodes mogen alleen worden gebruikt als hoofddiagnose of als diagnose op de eerste lijst. Een observatiecode kan worden toegekend als een secundaire diagnosecode wanneer de patiënt wordt geobserveerd voor een aandoening die is uitgesloten en geen verband houdt met de hoofd-/eerste diagnose (bijv. patiënt komt voor behandeling na letsel opgelopen bij een auto-ongeluk en wordt ook geobserveerd voor een vermoedelijke COVID-19-infectie die vervolgens wordt uitgesloten). Ook wanneer de hoofddiagnose een code uit categorie Z38, Levendgeborenen volgens geboorteplaats en bevallingstype, moet zijn, wordt een code uit categorie Z05, Ontmoeting voor observatie en evaluatie van pasgeborenen voor vermoedelijke ziekten en aandoeningen die zijn uitgesloten, gevolgd na de Z38-code. Aanvullende codes kunnen worden gebruikt naast de observatiecode, maar alleen als ze geen verband houden met de vermoedelijke aandoening die wordt geobserveerd.
Renee Dowling is een adviseur voor facturering en codering bij VEI Consulting in Indianapolis, Indiana.