Paardenkracht is een van de meest ironische meeteenheden. De overvloed ervan in mechanische vorm heeft de werkelijke paardenkracht zo goed als geëlimineerd, en bijgevolg ook elk echt referentiekader. Stel je voor dat we meten hoe lang een gloeilamp meegaat in “kaarsuren”.
Maar waar komt de term precies vandaan, en hoe is hij ontstaan? BBC Earth Lab legt uit wat er achter de metriek zit.
De inspiratie voor de stoommachine kwam voort uit de wens om paarden te vervangen, die als dieren constante verzorging en onderhoud nodig hadden, en bovendien fysieke beperkingen hadden op kracht en mobiliteit. In 1763, toen hij als instrumentmaker aan de Universiteit van Glasgow werkte, kreeg James Watt de opdracht een vroege stoommachine te repareren. Watt was geïntrigeerd door het idee, maar merkte de inefficiëntie van de machine op. Hij bouwde een verbeterd model, met een aparte condensatiekamer om warmteverlies te voorkomen. In 1776 verkocht hij de Watt stoommachine aan boeren en mijnwerkers.
Maar elk nieuw product heeft een marketingcampagne nodig, een om de superioriteit ten opzichte van de concurrentie aan te tonen. Watt had een pakkende manier nodig om te laten zien hoe zijn enkele machine het werk van meerdere paarden kon doen, dus besloot hij een metriek uit te vinden die speciaal was ontworpen om de kracht van een paard te meten. Na bestudering van zowel kleinere pony’s als boerenpaarden, stelde hij vast dat één paard 32.400 voetpond per minuut kon dragen, en samen met zijn zakenpartner Matthew Boulton stelde hij het getal vast op 33.000.
Het getal was niet helemaal wetenschappelijk: Watt zocht naar paarden op piekprestaties, en voor zijn doeleinden maakte het niet echt uit hoe nauwkeurig zijn meting van de kracht van een paard was, zolang het maar dichtbij genoeg was om geloofwaardig te zijn. Net als zijn motor, sloeg de metriek toe. Ter ere van zijn bijdragen aan de techniek kreeg hij zijn eigen meeteenheid, de Watt, die in 1960 naar hem werd vernoemd.