Hoofdstuk 11 – Huid
De huid bedekt het buitenste oppervlak van het lichaam en is het grootste orgaan. De huid en de bijbehorende structuren (haar, zweetklieren, talgklieren en nagels) vormen samen het integumentaire systeem. De belangrijkste functies zijn het beschermen van het lichaam tegen de omgeving en het voorkomen van vochtverlies.
De huid wordt ingedeeld in twee typen:
- Dikke huid – bedekt de handpalmen en de voetzolen
- Dunne huid – bedekt de rest van het lichaam
De huid bestaat uit twee lagen:
- Epidermis – buitenste laag van gelaagd plaveiselkeratine-epitheel
- Dermis – onderliggende laag van dicht, onregelmatig bindweefsel dat andere structuren bevat (zoals haarzakjes en zweetklieren)
Diep onder de dermis bevindt zich de hypodermis, een laag van wisselende dikte van los bindweefsel en vetweefsel.
Dikke huid
Dikke huid komt alleen voor op de handpalmen en de voetzolen, op plaatsen waar veel wordt geschuurd. Zij heeft een dikke opperhuid en bevat zweetklieren, maar ontbeert haarfollikels en talgklieren.
Dunne huid
Dunne huid bedekt het grootste deel van het lichaam met uitzondering van de handpalmen en de voetzolen. Zij heeft een betrekkelijk dunne opperhuid en bevat haarfollikels, zweetklieren en talgklieren.
gepigmenteerde huid
Melanine is de belangrijkste stof bij het bepalen van de kleur van de huid.
Haarfollikels
Haarwortelharen ontstaan uit haarfollikels die zich diep in de lederhuid uitstrekken. Haarfollikels zijn invaginaties van de opperhuid die meerlagige cilinders van cellen vormen.
Meissner- en Pacinian-corpuscles
Meissner- en Pacinian-corpuscles zijn twee soorten tast-/drukreceptoren die in de huid worden aangetroffen.