Kapitein George Pollard Jr. had geen andere keuze dan zijn neef op te eten. Opgepropt aan boord van een kleine walvisboot met een deel van zijn bemanning, dobberde de kapitein al meer dan twee maanden doelloos rond in de Stille Zuidzee. De zon was meedogenloos, hun dorst was niet te lessen, en de romp lekte. Zout water was in de voorraad brood van de mannen gesijpeld, en één voor één stierven Pollard’s mannen van de honger – en werden prompt verslonden door de hongerige overlevenden.
Het was een nachtmerriescenario. Weken eerder, in november 1820, was de bemanning van Pollard een groep potvissen aan het achtervolgen (en harpoeneren) toen een woedende walvis van een halve meter lang frontaal op het schip van de kapitein, de Essex van Nantucket, inbeukte en het naar de bodem van de oceaan stuurde. De 20 overlevenden kropen in drie kleine walvissloepen, die uiteindelijk tijdens een storm van elkaar gescheiden raakten. Na twee en een halve maand op zee begonnen de dagen te vervagen en de voorraad voedsel slonk, en de vier mannen die op Pollard’s boot waren achtergebleven realiseerden zich dat ze allemaal zouden verhongeren als er niet snel voedsel beschikbaar zou komen. Dus spraken ze af om te loten: Wie het kortste stokje trok zou zich vrijwillig laten doodschieten en opeten.
Het was een vreselijke ironie. Toen de Essex zonk, waren de mannen relatief dicht bij de Marquesas Eilanden geweest, maar Pollard’s mannen waren bang om daar te landen – het gerucht ging dat de eilanden vol met kannibalen zaten. Pollard stemde ermee in een langere route te volgen, in de hoop naar het zuiden en dan naar het oosten af te drijven in de hoop Chili te bereiken. Die beslissing had echter kannibalen gemaakt van de mannen aan boord.
Wat de loting betreft, Pollards 18-jarige neef, Owen Coffin, was de ongelukkige verliezer. Toen Pollard erop stond dat hij de plaats van de jongeman zou innemen, weigerde Coffin en werd hij door het hoofd geschoten. “Hij was snel weg,” herinnerde Pollard zich grimmig, “en er bleef niets van hem over.” Ongeveer twee weken later werd de boot van Pollard ontdekt. Tegen die tijd hadden de twee overlevende mannen – Pollard en matroos Charles Ramsdell – hun toevlucht genomen tot het drinken van hun eigen urine en werden ze gevonden kauwend op de botten van hun overleden maten.
De beproeving zou kapitein Pollard achtervolgen. Voor de reis had hij de moeder van Coffin beloofd dat de jongen veilig thuis zou komen, en het feit dat hij Coffin niet in leven had weten te houden, teisterde Pollards geweten. Nadat hij een tweede schipbreuk had overleefd, nam de kapitein een baan aan op het vaste land als nachtwaker van Nantucket, waar hij toezicht hield op de straten en kades.
Drie decennia later, toen Pollard 60 was, bracht Herman Melville – net klaar met Moby-Dick – een bezoek aan de ouder wordende schipper. Pollard wist niet van het boek, en de twee wisselden niet veel woorden. Maar Melville had een geheim: het zinken van de Essex had zijn roman geïnspireerd. (We moeten waarschuwen dat Melville het monomane karakter van Achab niet baseerde op Pollard zelf. “Hoewel Melville geïnspireerd was door Pollard’s avonturen,” zegt de BBC, “wordt niet gedacht dat het karakter van de ongelukkige zeeman de basis is geweest voor de obsessieve Capt Ahab van de roman.”)
Melville verwonderde zich over de gekwelde man, en zei over zijn ontmoeting: “Voor de eilandbewoners was hij een niemand – voor mij, de meest indrukwekkende man, hoewel geheel bescheiden, zelfs nederig – die ik ooit ben tegengekomen.” Melville noemde Pollard zelfs in zijn epos Clarel, het langste gedicht in de Amerikaanse literatuur.
Nooit glimlachte hij;
Riep hem, en hij zou komen; niet zuur
In de geest, maar zachtmoedig en verzoenend:
Duldzaam was hij, niemand weerstond hem;
Van tijd tot tijd piekerde hij over een of ander geheim.