English Composition 2

Setting

Setting is een beschrijving van waar en wanneer het verhaal zich afspeelt. In een kort verhaal zijn er minder settings in vergelijking met een roman. De tijd is beperkter. Stel jezelf de volgende vragen:

  • Hoe wordt de setting gecreëerd? Denk aan de geografie, het weer, de tijd van de dag, de sociale omstandigheden, enz.
  • Welke rol speelt de setting in het verhaal? Is het een belangrijk onderdeel van de plot of het thema? Of is het slechts een decor waartegen de actie zich afspeelt?
  • Verandert de setting? Zo ja, hoe?

Bestudeer de tijdsperiode, die ook deel uitmaakt van de setting, en vraag uzelf het volgende af:

  • Wanneer is het verhaal geschreven?
  • Vindt het plaats in het heden, het verleden, of de toekomst?
  • Hoe beïnvloedt de tijdsperiode de taal, de sfeer of de sociale omstandigheden van het korte verhaal?

Karakterisering

Karakterisering gaat over hoe de personages in het verhaal worden beschreven. In korte verhalen zijn er gewoonlijk minder personages dan in een roman. Ze concentreren zich meestal op één centraal personage of hoofdpersoon. Vraag uzelf het volgende af:

  • Wie is de hoofdpersoon?
  • Wie of wat is de antagonist?
  • Worden de hoofdpersoon en andere personages beschreven door middel van dialoog – door de manier waarop ze spreken (dialect of slang bijvoorbeeld)?
  • Heeft de auteur de personages beschreven aan de hand van hun fysieke verschijning, hun gedachten en gevoelens, en hun interactie (de manier waarop ze zich gedragen tegenover anderen)?
  • Zijn het statische personages die niet veranderen?
  • Zijn het dynamische personages die veranderen?
  • Wat voor soort personages zijn het? Welke eigenschappen vallen op? Zijn het stereotypen?
  • Zijn de personages geloofwaardig?
  • Symboliseren de personages iets?

Plot en structuur

Het plot is de belangrijkste opeenvolging van gebeurtenissen waaruit het verhaal is opgebouwd. In korte verhalen is de plot meestal gecentreerd rond één ervaring of belangrijk moment. Denk eens na over de volgende vragen:

  • Wat is de belangrijkste gebeurtenis?
  • Hoe is de plot gestructureerd? Is het lineair, chronologisch of verschuift het?
  • Is de plot geloofwaardig?

CONFLICT: Conflict of spanning is meestal de kern van het korte verhaal en heeft te maken met de hoofdpersoon. In een kort verhaal is er meestal één hoofdstrijd.

  • Hoe zou je het hoofdconflict omschrijven?
  • Is het een intern conflict binnen het personage?
  • Is het een extern conflict dat wordt veroorzaakt door de omgeving of het milieu waarin de hoofdpersoon zich bevindt?

CLIMAX: De climax is het punt van de grootste spanning of intensiteit in het korte verhaal. Het kan ook het punt zijn waar de gebeurtenissen een grote wending nemen terwijl het verhaal naar zijn ontknoping toewerkt.

  • Wanneer vindt de climax plaats?

RESOLUTIE: De resolutie is het einde van het verhaal. Het gaat erom hoe het conflict uiteindelijk wordt opgelost.

  • Zijn de slotzinnen belangrijk? Hoe houdt het einde verband met de opening?

Verhaler en standpunt

De verteller is de persoon die het verhaal vertelt. Denk eens na over deze vraag: Zijn de verteller en de hoofdpersoon dezelfde?

Met gezichtspunt bedoelen we vanuit wiens ogen het verhaal wordt verteld. Korte verhalen worden meestal verteld vanuit het gezichtspunt van één personage. De volgende vragen zijn belangrijk om te overwegen:

  • Wie is de verteller of spreker in het verhaal?
  • Spreekt de auteur via het hoofdpersonage?
  • Is het verhaal geschreven in de eerste persoon, vanuit het ik-standpunt?
  • Is het verhaal geschreven in een afstandelijk derde persoon “hij/zij” gezichtspunt?
  • Is er een “alwetende” derde persoon die kan onthullen wat alle personages denken en doen op elk moment en op elke plaats?
  • Is de verteller betrouwbaar?

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.