Doelstelling: Het bepalen van de effecten van morfine, methadon, hydromorphone of oxymorphone op de thermische drempel bij katten, na buccale en intraveneuze (IV) toediening.
Studieopzet: Gerandomiseerde cross-over studie.
Dieren: Zes gezonde volwassen vrouwelijke ovariohysterectomiseerde katten met een gewicht van 4,5 ± 0,4 kg.
Methoden: Morfinesulfaat (0,2 mg kg-1 IV of 0,5 mg kg-1 buccaal), methadonhydrochloride (0,3 mg kg-1 IV of 0,75 mg kg-1 buccaal), hydromorphonehydrochloride (0,1 mg-1 IV of 0,25 mg kg-1 buccaal) of oxymorphonehydrochloride (0,1 mg-1 IV of 0,25 mg kg-1 buccaal) werden toegediend. Alle katten kregen alle behandelingen toegediend. De huidtemperatuur en de thermische drempel werden in tweevoud gemeten vóór toediening van het geneesmiddel, en op verschillende tijdstippen tot 8 uur na toediening van het geneesmiddel. Het verschil tussen de thermische drempel en de huidtemperatuur (ΔT) werd geanalyseerd.
Resultaten: Toediening van methadon en hydromorphone IV resulteerde in significante toenames in ΔT op 40 minuten na toediening van het geneesmiddel. Buccale toediening van methadon resulteerde in een significante toename van de thermische drempel, hoewel er op geen enkel tijdstip een significant verschil met de uitgangswaarde werd waargenomen. IV toediening van morfine en oxymorphone, en buccale toediening van morfine, hydromorphone en oxymorphone veroorzaakten geen significante thermische antinociceptie.
Conclusie en klinische relevantie: Bij de in deze studie gebruikte doses resulteerden IV-toediening van methadon en hydromorfon, en buccale toediening van methadon in voorbijgaande thermische antinociceptie. De resultaten van deze studie laten niet toe om het nut van deze geneesmiddelen te voorspellen voor het verstrekken van analgesie bij klinische patiënten.