Literatuur is het esthetisch gebruik van het geschreven woord om culturele en vrijetijdsbehoeften te bevredigen. De literatuur groepeert verschillende genres, elk met hun eigen kenmerken, namelijk: het lyrische genre, dat werken omvat met een aan cadans en ritme onderhevig woordgebruik; het dramatische genre, dat bestaat uit toneelstukken die voor een publiek moeten worden opgevoerd; en tenslotte het verhalende genre, dat hoofdzakelijk bestaat uit korte verhalen en romans, waarbij de belangrijkste functie erin bestaat een verhaal te vertellen in verschillende extensies, al naar gelang het om het een of het ander gaat.
Hoewel deze genres een tamelijk duidelijke standaardisering schijnen te bieden, dat wil zeggen dat zij elke tekst verklaren volgens de vervulling van specifieke en duidelijke richtlijnen, is de waarheid dat een dergelijke afbakening in de oudheid niet aanwezig was, en slechts een classificatie van recente tijden is. Zo zijn in de oudheid de beginnende contouren van het literaire type verbonden met religieuze teksten en de omzettingen met de oraliteit van mondelinge gezangen. Voorbeelden hiervan zijn de Zoroastrische teksten in het eerste geval, en de Ilias in het tweede. Later werden de verschillende regels voor het ordenen van discoursen vastgesteld, wat leidde tot de hier voorgestelde classificatie.
Vanaf die eerste momenten heeft de literatuur een lange en kronkelige weg afgelegd, maar met het verstrijken van de tijd bereikte zij een grote verfijning tot zij in de laatste eeuwen haar hoogtepunt bereikte; het volstaat te herinneren aan het Russische realisme in de 19e eeuw, auteurs als Tolstoj, Dostojevski of Tsjechov waren als weinig anderen in staat de kronkels van de menselijke ervaring weer te geven. Hun evolutie werd steeds gekenmerkt door stromingen die naast hun esthetische benadering ook een filosofische visie op de werkelijkheid hadden.
De laatste grote stroming die de literatuur heeft nagelaten, was ongetwijfeld het magisch realisme in de tweede helft van de 20e eeuw. Dit fenomeen werd de “boom” genoemd en omvatte schrijvers als Mario Vargas Llosa (Peru), Gabriel García Márquez (Colombia), Julio Cortázar (Argentinië) en Carlos Fuentes (Mexico). Het werd gekenmerkt door de vermenging van realistische elementen met fantastische elementen, waardoor een sfeer ontstond waarin het bovennatuurlijke werd gezien als iets alledaags en banaals. Dit was misschien het laatste moment waarop de literatuur een massapubliek op een krachtige manier wist te boeien. Daarna, met de verbreiding van de audiovisuele media, is het lezen als vrijetijdsbesteding door het grote publiek in onbruik geraakt totdat het zijn minimale expressie bereikte, in feite beperkt tot sporadische bestsellers. Het meest getroffen was ongetwijfeld het lezen van poëzie.