Vraag: Zijn de Twaalf Stammen van Israël dezelfde als de twaalf zonen van Jakob? Als dat zo is, waarom wordt Jozef dan niet altijd genoemd? Kwam Jezus uit zijn stam? Zo nee, welke en waarom werd die gekozen?
Discussie: Volgens het eerste boek van de Bijbel werden de twaalf zonen van Jakob de stamhoofden van de Twaalf Stammen van Israël, die elk de naam dragen van hun stichtende vader. Je vindt levendige verhalen over deze zonen en hun families in een groot deel van Genesis, maar voor een samenvatting, wend je tot hoofdstuk 49. Daar gaf Jakob (die God de naam “Israël” gaf) zijn zonen een laatste zegen en een profetisch woord over de richting van hun leven, althans gedeeltelijk gebaseerd op hun karaktereigenschappen en eerdere keuzes. In hoofdstuk 48 echter zegent Jakob Efraïm en Manasse, de zonen van zijn geliefde Jozef. De Bijbel blijft hen af en toe noemen in plaats van (of in aanvulling op) hun vader. Voor alle duidelijkheid: deze eerste Jozef leefde vele eeuwen vóór Jezus’ geboorte, dus hij is natuurlijk niet de man met wie de Maagd Maria werd verloofd.
In het boek van het begin blijkt uit verschillende verhalen dat Jakob zijn zoon Jozef schaamteloos bevoordeelde, zoals Joden en Christenen ook nu nog geneigd zijn te doen. Aanvankelijk kwam deze bevoordeling voort uit Jakobs liefde voor zijn tweede vrouw, de schone Rachel, die de moeder werd van Jozef en zijn jongere broer Benjamin. Bovendien zegt de New American Bible (NAB) versie van Genesis 37:3: “Israël had Jozef het liefste van al zijn zonen, want hij was het kind van zijn ouderdom; en hij had hem een lang gewaad gemaakt.” In andere Bijbelversies is dat lange tuniek vertaald in de beroemde “mantel van vele kleuren,” maar een lang gewaad of een jas met lange mouwen is logischer omdat de toegevoegde stof impliceert dat Jozef geen zware arbeid hoefde te verrichten zoals zijn broers dat deden.
Niet gehinderd door fysieke taken als het hoeden van de kudden en het afweren van roofdieren, kleedde deze verwende zoon zich niet alleen als een jonge prins, hij kletste ook nog eens over zijn broers, die al jaloers op hem waren. Genesis 37:4 zegt: “Toen zijn broers zagen dat hun vader hem het liefste van al zijn zonen had, haatten zij hem zo erg, dat zij hem niet eens wilden groeten” (NAB.) Dus gooiden zij hem in een kuil en lieten hem achter om te sterven, totdat Juda tussenbeide kwam en zei: “Wat is er te winnen met het doden van onze broer…? Laten we hem liever verkopen aan deze Ismaëlieten, in plaats van hem zelf weg te doen” (Genesis 37:26-27, NAB.) Naar onze maatstaven klinkt het verkopen van een broer of zus afschuwelijk, maar toch hield deze actie de jongen in leven. Daarnaast schrijft Genesis 16 dat de Ismaëlieten afstammen van Abrahams eerste zoon Ismaël, terwijl Jakob en zijn zonen afstammen van Abrahams tweede kind Izaäk. Verschillende moeders en, opnieuw, vriendjespolitiek en jaloezie maakten hen vanaf het begin tot tegenstanders. Niettemin waren de Ismaëlieten en de zonen van Israël verwanten via hun voorvader Abraham.
Ironkelijk werd Jozef door toedoen van beide clans (en misschien ook van een andere groep verwanten die bekend stonden als de Midianieten) in Egypte tot slaaf gemaakt. Tijdens zijn gevangenschap groeide de jongen uit tot een volwassen man met een sterk geloof in God, hoge morele normen en een scherpzinnige kijk op zaken. Naast deze prijzenswaardige eigenschappen, zorgde ook zijn uiteindelijke vergevingsgezindheid jegens zijn broers ervoor dat Joods-Christelijke gelovigen hem hoog aansloegen. Maar ondanks deze voortdurende lofbetuigingen was Jozef niet de voorvader van de stam die God had uitgekozen om Zijn eigen geliefde Zoon voort te brengen. Die speciale taak ging naar Juda, de zoon van Rachels oudere zuster Lea met wie Jakob eerst was getrouwd.
Volgens Genesis 29:31: “Toen de Here zag dat Lea onbemind was, maakte hij haar vruchtbaar, terwijl Rachel onvruchtbaar bleef.” Uiteindelijk baarde de onbeminde Lea Ruben, Simeon en Levi (via wie later Mozes, Aäron en andere levitische priesters kwamen). Nadat zij een vierde zoon had gebaard, zei Lea: “Deze keer zal ik de Heer dankbaar loven”, en daarom noemde zij hem Juda, een naam die klinkt als een Hebreeuws woord dat verband houdt met een lofprijzing.
Als jongeman en later weduwnaar maakte Juda een aantal keuzes die hem niet in goede aarde vielen bij zijn vader, en al helemaal niet bij de generaties joods-christenen die hem nog steeds ongunstig vergelijken met Jozef of die, wat waarschijnlijker is, zelfs nog nooit van hem of zijn moeder hebben gehoord. In Genesis 38:26 was Juda echter zeer volwassen geworden en toonde hij eerlijkheid en een ongekende verantwoordelijkheid voor zijn daden. Dan, in Genesis 43 en 44, koos hij ervoor om zijn vader en jongste broer te beschermen, zozeer zelfs dat Juda zichzelf aanbood als een onderpand of “borg” voor Benjamin’s veiligheid. Deze bereidheid om zijn leven op te offeren voor zijn gezin was een voorafschaduwing van het offer van Jezus Christus. En zo stamt Jezus, net als Koning David en Salomo vóór Hem, af van Juda en de Judese lijn van liefde, verlossing en profetische lofprijzing die voor het eerst werd uitgesproken door hun voormoeder, Leah, die God zegende en liefhad.
In mijn volgende column zal ik verder gaan met deze bespreking van de Twaalf Stammen van Israël.