Conan the Barbarian is geboren in de oorlog, een product van bloed en staal. De film zou dus een viscerale, gewelddadige voorstelling van een krijger moeten zijn tegen de fantasy-achtergrond van Robert E. Howard’s Hyboria. Wat op het scherm verschijnt is een stel eendimensionale personages geplaatst in een wereld die half verhit tot leven lijkt te zijn gebracht.
De film is ervan beschuldigd dat het lijkt alsof je naar een videospelletje kijkt. Ik ben het daar niet mee eens. De aard van videospelletjes, vooral die van de fantasie en RPG genres, is onderdompeling. Er is hier geen onderdompeling. We flitsen van plaats naar plaats in een slappe poging om de uitgestrektheid van de wereld te tonen door middel van een middelmatige CGI achtergrond van een kasteel, slavenkamp of piratenstad. Geen enkele wordt ooit volledig gerealiseerd voordat Conan ergens anders heen gaat. Het geweld zelf is het meest teleurstellend. Nispel slaagt erin vechtscènes te creëren die de kinetische kwaliteit van een dans missen. De camera is misplaatst, de montage focust op de verkeerde punten. Je voelt nooit de klappen, de kracht van de slagen of de kwaliteiten van Conan als krijger. Het voelt onhandig.
Er zijn meer grunts en strijdkreten dan dialoogregels en de gesproken regels voelen aan alsof de acteurs ze voor het eerst in een repetitie uitvoeren. Er is geen toewijding aan de regels, dus het publiek kan zich weer niet inleven in hun personages. McGowen daarentegen speelt de tovenaar overdreven.
Gezien dit een reboot is, voelt de film niet fris aan, maar juist gedateerd. Het is bijna alsof Nispel wilde dat het voelde als de 1982 versie, maar alleen de slechtste kwaliteiten te nemen en geen van de charme. Conan versterkt de stelling om geen reboots te produceren waar de schrijvers of regisseur niets origineels inbrengen. Conan is een smoezelige rehash die geen beloning zal bieden aan zijn publiek.