Allergic fungal sinusitis (AFS) is een niet-invasieve vorm van fungale rhinosinusitis met een incidentie van tussen 6 en 9% van alle rhinosinusitis waarvoor chirurgie nodig is. Regionale variatie in incidentie is gerapporteerd, waarbij het zuiden en zuidwesten van de VS bijzonder endemisch zijn. Patiënten met AFS vertonen gewoonlijk chronische rinosinusitis met neuspoliepen, atopie van inhalatiemiddelen, verhoogd totaal serum immunoglobuline E (IgE), en sinus-obstructieve inspissaten van een karakteristiek extramucosaal ‘pindakaasachtig’ visco-elastisch eosinofiel-rijk materiaal dat ‘allergisch mucine’ wordt genoemd en dat spaarzame aantallen schimmelhyfagen bevat. De CT van de sinus is altijd abnormaal en toont bevindingen van chronische rhinosinusitis met vaak centrale gebieden met verhoogd contrast (“hyperattenuatie”) in abnormale paranasale sinussen die de aanwezigheid van schimmelbevattend allergisch mucine vertegenwoordigen. AFS blijkt in verschillende opzichten analoog te zijn aan allergische bronchopulmonale aspergillose (ABPA). Beide zijn chronische ontstekingsziekten van de luchtwegen die worden aangedreven door overgevoeligheidsreacties op de aanwezigheid van kleine aantallen extramucosale schimmels die groeien in allergisch mucine dat de luchtwegen beïnvloedt. AFS allergisch mucine kweekt typisch positief voor ofwel dematiaceuze schimmels zoals Bipolaris spicifera of Curvularia lunata, ofwel Aspergillus soorten zoals A. fumigatus, A. flavus of A. niger. Net als bij ABPA, hebben patiënten bij AFS een directe overgevoeligheid van type I voor de etiologische schimmel. Verder is vastgesteld dat zowel AFS als ABPA geassocieerd zijn met specifieke klasse II belangrijke histocompatibiliteitsallelen. Een juiste diagnose van AFS en differentiatie van de andere vormen van zowel niet-invasieve als invasieve schimmel rhinosinusitis vereist een strikte naleving van de gepubliceerde diagnostische criteria. De medische behandeling van AFS is in zekere mate gemodelleerd naar de behandelingsbenaderingen voor ABPA, met inbegrip van het gebruik van postoperatieve orale corticosteroïden en een agressieve anti-allergische ontstekingstherapie. Het gebruik van follow-up metingen van totaal serum IgE tijdens de behandeling van zowel AFS als ABPA patiënten kan helpen bij het opvolgen van de ziekteactiviteit. Toekomstig AFS-onderzoek zal leiden tot verdere inzichten in de pathogenese, verbeterde behandelingen, en uiteindelijk dalingen in de chirurgische recidiefpercentages voor deze zeer recurrente hypertrofische rhinosinusitis aandoening.