Alcoholische drank, elke gegiste drank, zoals wijn, bier of gedistilleerde drank, die ethylalcohol, of ethanol (CH3CH2OH), als bedwelmende stof bevat. Hieronder volgt een korte behandeling van alcoholische dranken. Voor een volledige behandeling, zie alcoholgebruik.
Alcoholische dranken worden gefermenteerd uit de suikers in fruit, bessen, granen, en andere ingrediënten zoals plantensappen, knollen, honing en melk en kunnen worden gedistilleerd om de oorspronkelijke waterige vloeistof te reduceren tot een vloeistof met een veel hoger alcoholgehalte. Bier is het bekendste lid van de moutfamilie van alcoholische dranken, waartoe ook ale, stout, porter en moutlikeur behoren. Het wordt gemaakt van mout, maïs, rijst en hop. Het alcoholgehalte van bier varieert van ongeveer 2 procent tot ongeveer 8 procent. Wijn wordt gemaakt door het vergisten van de sappen van druiven of andere vruchten zoals appels (cider), kersen, bessen of pruimen. De wijnbereiding begint met de oogst van het fruit, waarvan het sap in grote vaten onder strenge temperatuurcontrole wordt gegist. Wanneer de gisting is voltooid, wordt het mengsel gefilterd, gerijpt en gebotteld. Natuurlijke of niet versterkte druivenwijnen bevatten over het algemeen tussen 8 en 14 procent alcohol; hiertoe behoren wijnen als Bordeaux, Bourgogne, Chianti, en Sauterne. Versterkte wijnen, waaraan alcohol of brandewijn is toegevoegd, bevatten 18 tot 21 procent alcohol; tot deze wijnen behoren sherry, port en moscatel.
Het maken van gedistilleerde dranken begint met het pureren van granen, vruchten of andere ingrediënten. De resulterende gefermenteerde vloeistof wordt verhit totdat de alcohol en de aroma’s verdampen en kunnen worden afgetapt, afgekoeld en weer gecondenseerd tot een vloeistof. Water blijft achter en wordt weggegooid. De geconcentreerde vloeistof, gedistilleerde drank genoemd, omvat likeuren zoals whisky, gin, wodka, rum, brandy, en likeuren, of siropen. Het alcoholgehalte varieert gewoonlijk van 40 tot 50 procent, hoewel hogere of lagere concentraties worden aangetroffen.
Bij de inname van een alcoholische drank wordt de alcohol snel opgenomen in het maagdarmkanaal (maag en darmen) omdat het geen verteringsprocessen ondergaat; de alcohol stijgt dus in betrekkelijk korte tijd tot hoge niveaus in het bloed. Vanuit het bloed wordt de alcohol verspreid naar alle delen van het lichaam en heeft vooral een uitgesproken effect op de hersenen, waar het een depressieve werking uitoefent. Onder invloed van alcohol worden de hersenfuncties volgens een kenmerkend patroon gedeprimeerd. De meest complexe handelingen van de hersenen – het oordeel, de zelfkritiek, de remmingen die men van jongs af aan heeft geleerd – worden het eerst onderdrukt, en het verlies van deze controle leidt in de eerste stadia tot een gevoel van opwinding. Om deze reden wordt alcohol soms ten onrechte beschouwd als een stimulerend middel. Onder invloed van toenemende hoeveelheden alcohol wordt de drinker geleidelijk minder alert, het besef van zijn omgeving wordt vaag en wazig, de spiercoördinatie verslechtert, en de slaap wordt vergemakkelijkt. Zie ook alcoholisme.