3¼ tot 3½ jaar

Deze controle vindt plaats tussen 3,5 en 3,5 jaar.

Postuur en grote bewegingen

Postuur is de manier waarop uw kind zijn lichaam houdt.

Grote bewegingen (ook wel ‘grove motoriek’ genoemd) zijn het bewegen en coördineren van de armen, benen en andere grote lichaamsdelen. Voorbeelden zijn zitten, kruipen en lopen.

De consultatiebureauverpleegkundige controleert of vraagt of uw kind:

  • springt
  • klimt goed
  • stapt op een driewieler
  • draait om hoeken
  • stapt vooruit, achteruit en opzij
  • balanceert op 1 voet
  • zit met de benen naar voren

Testes

Als uw kind een jongen is, zal de verpleegkundige de testikels (teelballen) controleren om te zien of ze naar beneden in het scrotum zijn geschoven (dit wordt testiculaire indaling genoemd).

Zicht

De verpleegkundige zal u vragen naar het gezichtsvermogen (vision) van uw kind.

Zij zullen controleren of de ogen van uw kind in dezelfde richting kijken.

Fijne bewegingen

Fijne bewegingen (ook wel ‘fijne motoriek’ genoemd) zijn het gebruik van kleinere spieren zoals de spieren in handen, vingers en polsen.

De verpleegkundige controleert of uw kind:

  • spelden en draden kan oppakken
  • een potlood kan vasthouden
  • een cirkel kan overnemen

Horen en spraak

De verpleegkundige vraagt of uw kind kort na de geboorte is geslaagd voor de universele gehoorscreening bij pasgeborenen (UNHS-test).

Zij zal vragen of uw kind kan horen:

  • u wanneer u vanuit een andere kamer roept
  • televisie, radio en andere apparaten op hetzelfde luidheidsniveau als andere gezinsleden

De verpleegkundige zal vragen naar de spraak van uw kind.

Zij zal nagaan of uw kind:

  • eenvoudige vragen kan beantwoorden zoals “wie?”, “wat?”, “waar?” en “waarom?”
  • praten over activiteiten op school of bij vriendjes thuis
  • gewoonlijk begrepen worden door mensen buiten het gezin
  • veel zinnen gebruikt die uit 2 of meer woorden bestaan – bijvoorbeeld “mama in de auto” of “papa aan het eten”
  • gewoonlijk gemakkelijk praat zonder lettergrepen of woorden te herhalen

U wordt ook gevraagd naar de interactievaardigheden van uw kind, bijvoorbeeld of het kan:

  • vertrouwde dingen kunnen noemen
  • hun eigen voornaam, leeftijd en geslacht kunnen zeggen
  • woorden kunnen gebruiken als “ik”, “mij”, “wij”, “jij”
  • een aantal meervoudswoorden kunnen gebruiken zoals “auto’s”, “honden”
  • woorden als “in”, “op” en “onder”

Cognitief

De cognitieve toets kijkt naar leren, denken en problemen oplossen.

De verpleegkundige zal vragen of uw kind:

  • puzzels met 3 tot 4 stukjes maakt
  • een bladzijde tegelijk omslaat bij het bekijken van een boek
  • een toren bouwt met 6 of meer blokken
  • speelgoed met knopjes kan bewerken, hendels en bewegende delen
  • schroeft potdeksels open en dicht of draait aan deurklinken

Sociaal, emotioneel, spel en gedrag

De verpleegkundige zal vragen of uw kind:

  • een fantasierijk spel gebruikt
  • om de beurt speelt
  • volwassenen en vriendjes nadoet
  • aanhankelijkheid toont aan vriendjes zonder dat dit wordt gevraagd of gevraagd
  • zich afzondert
  • maakt zich gemakkelijk los van zijn ouders, maar kan van streek raken bij grote veranderingen in zijn routine
  • houdt oogcontact
  • begrijpt bevelen of instructies
  • is zindelijk

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.